door Koen Nevens
1. De wet van 13 februari 2005 houdende administratieve vereenvoudiging is reeds lange tijd geleden in het Belgisch Staatsblad verschenen en in werking getreden. Wie onderzoek doet naar de geschiedenis van de arbeidsverhoudingen, zoals ikzelf in het kader van mijn doctoraat, kan dit Van Quickenborne-product echter niet links laten liggen. Artikel 6 van deze wet bepaalt immers:
"De wet van 10 juli 1883 betrekkelijk de dienstboekjes en houdende afschaffing van artikel 1781 van het Burgerlijk Wetboek wordt opgeheven."
Men kan zich de vraag stellen welke vereenvoudiging de afschaffing van een wet die in onbruik is geraakt en die gedeeltelijk ook zelf wetsbepalingen opheft, teweegbrengt. Gelukkig geldt in de juridische wereld niet de wiskundige regel dat - en - gelijk is aan + (er is zowaar cassatierechtspraak die dit bevestigt, heb ik ontdekt in het werk van Coremans en Van Dame, Beginselen van wetgevingstechniek en behoorlijke regelgeving, Brugge, Die Keure, 2001), anders zou artikel 1781 BW terug in voege zijn. Dit artikel hield in dat de werkgever wat betreft loongeschillen op zijn woord werd geloofd. Dit is echter niet het punt dat ik wil maken.
2. Graag had ik de lezer gewezen op een passage uit de memorie van toelichting bij de wet, die verband houdt met het dienstboekje. Voor alle duidelijkheid, in de geesten wordt dit boekje ("le livret d'ouvrier") vaak geassocieerd met onderdrukking van de werknemer, minstens overmatige en door de wet geïnstitutionaliseerde disciplinering van de arbeidersklasse. Ondertussen zijn de historici al tot nieuwe inzichten gekomen: Van den Eeckhout wijst erop dat het dienstboekje, daar waar de regeling al werd toegepast, eerder als een résumé en bewijsstuk van de arbeidsrelatie werd opgevat. Het overhandiging ervan stond gelijk aan het sluiten van de overeenkomst (zie P. Van den Eeckhout, "Van werkboekje tot arbeidscontract", BTNG 2005, 156). Een sociaal document avant la lettre dus. Dit is blijkbaar ook de visie van de voormalige federale regering, die een rode draad weet te vinden van een verordening van de Franse Koning Lodewijk XV (anno 1749) tot aan de de DIMONA-aangifte die op 1 januari 2003 werd geïntroduceerd.
3. Uittreksel memorie van toelichting (Parl. St. Kamer 2004-2005, nr. 1439/01, p. 6-7)
"Het dienstboekje gaat terug tot een verordening van 2 januari 1749 van de Franse koning Lodewijk XV. Deze verordening legde aan werklieden de verplichting op om met een boekje te bewijzen dat ze het werk bij hun vorige opdrachtgevers hadden beëindigd. Aan de opdrachtgevers werd verboden werklieden aan te nemen die niet aan de hand van het boekje konden bewijzen dat ze hun opdracht bij hun vorige opdrachtgevers hadden gepresteerd.
Het verplichte gebruik van het dienstboekje bleef behouden tot het jaar 1883. Toen werd dit verplichte gebruik door de wet van 10 juli 1883 betrekkelijk de dienstboekjes en houdende afschaffing van artikel 1781 van het Burgerlijk Wetboek opgeheven, maar het facultatief gebruik van het dienstboekje werd behouden. Het dienstboekje was immers een nuttig bewijsinstrument. Het vermeldde alle indiensttredingen en uitdiensttredingen. Op die manier kon de werkman makkelijk zijn beroepsloopbaan aantonen. Van zijn kant kon de opdrachtgever op een handige wijze nagaan waar een werkman overal voor zijn indiensttreding had gewerkt.
Vandaag is het dienstboekje echter compleet in onbruik geraakt. Bovendien kunnen werknemers hun beroepsverleden met andere stukken zoals individuele rekeningen en attesten van vertrekvakantiegeld aantonen. Sinds 1 januari 2003 is er ook Dimona, de elektronische aangifte van indiensttredingen en uitdiensttredingen.
Daarom wordt nu ook het facultatief gebruik van het dienstboekje opgeheven."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten