1. Artikel 2 van de Europese richtlijn nr.2000/78, in samenlezing met het eerste artikel van diezelfde richtlijn, verbiedt elke vorm van directe of indirecte discriminatie op grond van leeftijd, met dien verstande dat onder andere nationale bepalingen die in een democratische samenleving nodig zijn voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid onverlet worden gelaten. Artikel 4 van de richtlijn stelt dat de lidstaten kunnen bepalen dat verschil in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is. Artikel 6 bepaalt dan weer dat de lidstaten kunnen bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Naar Belgisch recht verbiedt de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie in het bijzonder ook leeftijdsdicriminatie. Artikel 8, §1 van deze wet zegt dat zodanige discriminatie in arbeidsbetrekkingen uitsluitend gerechtvaardigd kan worden op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. Van een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste kan volgens §2 van dit artikel slechts sprake zijn wanneer :
- een bepaald kenmerk, dat verband houdt met leeftijd, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing of een handicap, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, wezenlijk en bepalend is, en;
- het vereiste berust op een legitieme doelstelling en evenredig is ten aanzien van deze nagestreefde doelstelling.
In afwijking van artikel 8 bepaalt artikel 12 - naar analogie met artikel 6 van de richtlijn - dat een direct onderscheid op grond van leeftijd geen discriminatie vormt wanneer het objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of elke ander vergelijkbaar legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
2. In het arrest Wolf (C-229/08) oordeelde het Hof van Justitie dat het bepalen van een maximumleeftijd voor brandweermannen van het middenkader ingegeven is door de gerechtvaardigde noodzaak voor deze beroepslui om over "fysieke capaciteiten van hoog niveau" te beschikken. Het Hof acht het wetenschappelijk bewezen dat deze capaciteiten afnemen met de leeftijd, zodat dit laatste criterium voor het (operationeel) beroep van brandweerman een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste is. Het Hof rechtvaardigde het onderscheid dus op basis van artikel 4 van de richtlijn, hoewel de nationale rechter zich had gesteund op de bepaling die artikel 6 van de richtlijn naar nationaal recht omzette (in casu ging het om het Duitse recht).
In het arrest Petersen oordeelde het Hof van Justitie enerzijds dat een lidstaat geen maximumleeftijd mag opleggen aan "gecontracteerde tandartsen" die actief zijn in de wettelijke zorgverzekering, indien het slechts de bedoeling is de gezondheid van de patiënt te beschermen tegen een verminderd prestatievermogen van die tandartsen na het bereiken van de leeftijd van 68, nu diezelfde leeftijdsgrens niet geldt voor tandartsen buiten de verplichte zorgverzekering, maar anderzijds dat artikel 6 van de richtlijn zo moet worden uitgelegd dat het zich niet tegen een dergelijke maatregel verzet indien deze tot doel heeft, binnen de beroepsgroep van de "gecontracteerde tandartsen" de werkgelegenheidskansen tussen de generaties te verdelen, wanneer deze maatregel, gelet op de situatie op de betrokken arbeidsmarkt, passend en noodzakelijk is ter bereiking van die doelstelling. Het komt volgens het Hof echter aan de nationale rechter toe om te bepalen wat nu net de doelstelling is van de desbetreffende nationale wetsbepaling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten