16 maart 2010

Opleidingsvergoeding voor profvoetballers is niet zomaar schadevergoeding voor contractbreuk


De feiten

Het „Charte du football professionnel” van de Fédération française de football (Handvest van het beroepsvoetbal van de Franse voetbalbond)1 bevat regels voor de tewerkstelling van voetbalspelers in Frankrijk. Volgens het handvest zijn „joueurs espoirs” (beloften) voetbalspelers in de leeftijd van 16 tot 22 jaar die als spelers in opleiding in dienst zijn van een profclub op basis van een contract voor bepaalde tijd. Het handvest verplicht de speler van de categorie „beloften”, wanneer de club die hem heeft opgeleid dit van hem verlangt, na afloop van de opleiding zijn eerste contract als beroepsspeler bij deze club te tekenen.


In 1997 tekende Olivier Bernard een beloftencontract bij Olympique Lyonnais voor de duur van drie seizoenen. Vóór het verstrijken van dat contract bood Olympique Lyonnais hem een eenjarig contract als beroepsspeler aan. Bernard weigerde dit contract te ondertekenen en sloot een contract als beroepsspeler bij Newcastle UFC, een Engelse voetbalclub.
Olympique Lyonnais ondernam vervolgens gerechtelijke stappen teneinde Bernard en Newcastle UFC te doen veroordelen tot betaling van 53 357,16 EUR schadevergoeding, wat gelijk is aan het salaris dat deze speler gedurende een jaar zou hebben ontvangen indien hij het door deze club voorgestelde contract had getekend.

De prejudiciële vraag

De Cour de cassation, waarbij de zaak in laatste instantie is aangebracht, vraagt aan het Hof van Justitie of volgens het beginsel van het vrije verkeer van werknemers opleidingsclubs hun spelers van de categorie „beloften” mogen beletten of ervan weerhouden een contract als beroepsspeler te tekenen bij een voetbalclub uit een andere lidstaat, voor zover de ondertekening van een dergelijk contract een veroordeling tot schadevergoeding met zich kan brengen.

Het antwoord van het Hof

Het Hof preciseert allereerst dat de arbeid in loondienst van Bernard een economische activiteit vormt en als zodanig onder het Unierecht valt. Het Hof merkt eveneens op dat het handvest het karakter heeft van een collectieve arbeidsovereenkomst strekkende tot regeling van arbeid in loondienst en als zodanig ook onder het Unierecht valt. Vervolgens stelt het Hof vast dat de onderzochte regeling, waarbij een speler van de categorie „beloften” bij afloop van zijn opleidingsperiode op straffe van schadevergoeding verplicht is zijn eerste contract als beroepsspeler te sluiten met de club die hem heeft opgeleid, deze speler ervan kan weerhouden zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen. Bijgevolg vormt een dergelijke regeling een beperking van het vrije verkeer van werknemers.

Zoals het Hof reeds in het arrest Bosman heeft beslist, moet gezien het grote maatschappelijke belang van sport en inzonderheid van voetbal in de Unie, echter worden erkend dat de aanmoediging van de indienstneming en opleiding van jonge spelers een legitieme doelstelling is.
Om na te gaan of een regeling die het recht van vrij verkeer van deze spelers beperkt, geschikt is om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is, moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van sport in het algemeen en van voetbal in het bijzonder, alsmede met de sociale en educatieve functie ervan.

Volgens het Hof kan het vooruitzicht een opleidingsvergoeding te ontvangen, de voetbalclubs echter aansporen op zoek te gaan naar talent en jonge spelers op te leiden. Dienaangaande preciseert het Hof dat een regeling waarbij in de betaling van een opleidingsvergoeding wordt voorzien ingeval een jonge speler bij afloop van zijn opleiding een contract als beroepsspeler tekent bij een andere club dan de club die hem heeft opgeleid, in beginsel haar rechtvaardiging kan vinden in de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen. Een dergelijke regeling moet echter daadwerkelijk geschikt zijn om deze doelstelling te verwezenlijken en moet hieraan evenredig zijn, rekening houdend met de kosten die de opleiding van zowel de toekomstige beroepsspelers als degenen die nooit beroepsspeler zullen worden, voor de clubs meebrengen.

Bijgevolg staat het beginsel van het vrije verkeer van werknemers niet in de weg aan een regeling die, ter verwezenlijking van de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, de schadeloosstelling van de opleidingsclub waarborgt ingeval een jonge speler bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, mits deze regeling geschikt is om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is.
De in het hoofdgeding aan de orde zijnde Franse regeling werd niet gekenmerkt door de betaling van een opleidingsvergoeding aan de opleidingsclub, maar van schadevergoeding, waartoe de betrokken speler kon worden gelast wegens niet-nakoming van zijn contractuele verplichtingen en waarvan het bedrag losstond van de werkelijke opleidingskosten die door deze club waren gemaakt. Deze schadevergoeding werd namelijk niet berekend in verhouding tot de door deze club gedragen opleidingskosten, maar aan de hand van de totale door de club geleden schade. Derhalve stelt het Hof vast dat de Franse regeling verder ging dan noodzakelijk was om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, en om deze activiteiten te financieren.

Geen opmerkingen: