10 april 2010

Europese Commissie stoort zich aan woonplaatsvereiste in Vlaamse regeling inzake opleidingscheques voor werknemers

door K. Nevens

Artikel 5 van het Besl. Vl. Reg. van 18 juli 2003 betreffende de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers, bepaalt dat een werknemer, binnen de perken van het daartoe bestemd begrotingskrediet, per kalenderjaar voor een maximaal volume van 250 euro aan opleidings- en begeleidingscheques kan aankopen. Het is genoegzaam geweten dat met die cheques op een financieel voordelige wijze een opleiding kan worden aangevat. De Vlaamse Gemeenschap levert in beginsel immers een bijdrage van 50 % in het totaalbedrag van de opleidings- en begeleidingscheque (art. 6). Onder een opleiding verstaat het Besluit trouwens "onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer gericht is, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de brede inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt rechtstreeks of onrechtstreeks wordt verbeterd" (art. 1, 8°).

Niet onbelangrijk is echter ook dat de definitie van het begrip 'werknemer' in het Besluit een woonplaatsvereiste bevat, zodat personen die in Vlaanderen werken, maar in
Wallonnië of in het buitenland wonen geen opleidings- of begeleidingscheques kunnen aankopen. Artikel 1, 4° van het Besluit definieert het werknemersbegrip immers als volgt:"de persoon, die op het ogenblik van de aanvraag van de opleidings- en/of begeleidingscheque in de private en de publieke sector, tewerkgesteld is krachtens een arbeidsovereenkomst of die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verricht onder het gezag van een ander persoon, en die zijn/haar woonplaats heeft op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest."

Het Nederlandse europarlementslid Ria Oomen-Ruijten (CDA) vroeg aan de Europese Commissie of Nederlanders en andere buitenlandse die in België werken, ook aanspraak kunnen maken op deze cheques, en dit op grond van de Verordening 1612/68 inzake het vrij verkeer van werknemers. De Commissie antwoordde dat "deze opleidingscheques kunnen worden aangemerkt als een sociaal voordeel in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1612/68(1). Met betrekking tot de woonplaatsvereiste kan worden gesteld dat een dergelijke voorwaarde, tenzij zij objectief gerechtvaardigd is, in eerste instantie migrerende werknemers benadeelt, ook als zij gelijkelijk van toepassing is op onderdanen en niet-onderdanen: binnenlandse werknemers kunnen er immers gemakkelijker aan voldoen dan werknemers uit andere lidstaten. In het bijzonder benadeeld zijn grensarbeiders, die per definitie niet wonen in de lidstaat waar zij werken. Deze woonplaatsvereiste kan derhalve een inbreuk vormen op het beginsel van het vrije verkeer van werknemers zoals neergelegd in artikel 45 VWEU en Verordening (EEG) nr. 1612/68."

Het ziet dus ernaar uit dat het Vlaams-Vlaamse beleid opnieuw tegen een Europese muur aanloopt, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat ook een Waals werknemer die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer tot de Europese "beschermden" behoort (cf.HvJ 1 april 2008, C-212/06, Vlaamse zorgverzekering). De vraag dringt zich toch op of de Belgische rechtsorde wat betreft met arbeid aanverwante aangelegenheden nog lang(er) kan vasthouden aan het woonplaatscriterium ter verdeling van de bevoegdheidssferen van de Gemeenschappen en Gewesten.


Geen opmerkingen: