08 augustus 2014

Vrijwilligerswerk in de werkloosheidsreglementering



door K. Nevens

1. Artikel 13 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers en artikel 45bis, §2 van het Werkloosheidsbesluit bepalen dat een uitkeringsgerechtigde werkloze met behoud van uitkeringen vrijwilligerswerk in de zin van die wet kan uitoefenen op voorwaarde dat hij dit vooraf en schriftelijk aangeeft bij het werkloosheidsbureau van de RVA. 

Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: elke activiteit (a) die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, (b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel, (c) die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht,en (d) die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling.

Het begrip 'organisatie' wordt eveneens wettelijk gedefinieerd. Het gaat om elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt met vrijwilligers (, waarbij onder feitelijke vereniging wordt verstaan elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging. 

De aangifte dient in de praktijk te gebeuren aan de hand van het formulier C45B.

2. De directeur van het werkloosheidsbureau kan de uitoefening van de activiteit met behoud van uitkeringen, verbieden, of slechts aanvaarden binnen bepaalde perken, indien hij aantoont dat:

1) dat deze activiteit niet de kenmerken vertoont van vrijwilligerswerk als bedoeld in deze wet;

2) de activiteit, gezien de aard, de omvang en de frequentie ervan of gezien het kader waarin zij wordt uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt verricht;

3) dat de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt van de werkloze zou verminderen.

Artikel 14 bepaalt dat de in artikel 13 bedoelde regeling eveneens geldt voor de bruggepensioneerden en de halftijds bruggepensioneerden, behoudens de afwijkingen die door de Koning vastgesteld zijn op grond van hun specifiek statuut.

De huidige tekst van artikel 13 van de Vrijwilligerswet, en het daarop gebaseerde artikel 45bis van het Werkloosheidsbesluit, vloeit voort uit een amendement volksvertegenwoordiger Van Gool, dat door de Kamer werd aangenomen (cf. Parl. St. Kamer 2003-2004, nr. 455/3, 7-9 (amendement nr. 10)). Bij de verantwoording van dit amendement staat het volgende te lezen met betrekking tot de mogelijkheid van de directeur van het werkloosheidsbureau om sommige vormen van vrijwilligerswerk te verbieden:

“In het tweede lid worden voorts bijkomende criteria aangereikt die toelaten oneigenlijk gebruik te weren”.

In de parlementaire werken voorafgaand aan de Vrijwilligerswet is er verder echter geen toelichting te vinden over de betekenis en de draagwijdte van deze bijkomende voorwaarden. Zo zijn er in deze werken geen aanwijzingen terug te vinden op basis waarvan dient te worden beoordeeld of een activiteit, gezien zijn aard, omvang en frequentie of gezien het kader waarin het wordt uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die in het vrijwilligersleven gewoonlijk door vrijwilliger wordt verricht.

Het is wel duidelijk dat de gebruikte bewoordingen zijn overgenomen uit artikel 18, §4 van het Ministerieel Besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, zoals dat werd ingevoerd bij Ministerieel Besluit van 27 april 1994. In een antwoord op een parlementaire vraag aangaande aanvragen door werklozen om vrijwilligerswerk te verrichten, deelde de bevoegde minister met betrekking tot de toepassing van dit artikel mee:

“Indien een aanvraag wordt afgewezen, gebeurt dit doorgaans om één van de navermelde redenen:
-          de omvang van de activiteit (wekelijks aantal activiteitsuren en globale duurtijd) is dermate dat de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt in het gedrang komt;
-          het betreft een oneigenlijk gebruik van vrijwilligerswerk, aangezien de betreffende activiteit de kenmerken van een activiteit in loondienst vertoont, en de werkloze dus als goedkope arbeidskracht actief zou zijn (…)”

(Vr. & Antw. Kamer, 25 oktober 2004, 7802)

3. De (gepubliceerde) rechtspraak met betrekking tot artikel 18, §4 van het Ministerieel Besluit en met betrekking tot artikel 45bis van het Werkloosheidsbesluit is bijzonder schaars. Enkel een arrest van het Arbeidshof te Gent van 7 maart 2003 (JTT 2003, 187) heeft enige precedentswaarde in deze zaak. Het Arbeidshof besliste in casu dat het opvangen en begeleiden van slachtoffers van pedofilie en het deelnemen aan stands of openbare activiteiten in het kader van een vzw die tot doel heeft de belangen en de rechten van kinderen in het algemeen, en van seksueel misbruikte kinderen in het bijzonder, een activiteit is die niet de kenmerken vertoont van een activiteit die in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt verricht, maar integendeel op een professionele wijze door erkende organisaties moet gebeuren.

Davagle schrijft het volgende omtrent de hierboven vermelde voorwaarde:

“De vrijwillige activiteit mag volgens de rechtspraak die vroeger aanvaard werd door de RVA, niet toegestaan worden als ze concurreert met de normale markt door goederen of diensten aan te bieden tegen bescheiden prijzen (omdat de arbeid vrijwillig gebeurt) aan klanten die in staat zijn om de normale prijzen te betalen. De activiteit mag evenmin toegestaan worden als ze een arbeidsplaats in het normale arbeidscircuit vervangt. Ten slotte mag de activiteit geen handelskarakter hebben (bv. uitbaten van een café), behalve als dit beperkt is en uitsluitend dient om het nastreven van de sociale of humanitaire doeleinden van de instelling of de vereniging mogelijk te maken (bv. verkoop van stickers om een humanitaire actie te steunen).”

(M. Davagle, Vrijwillige arbeid, Mechelen, Kluwer, 2008, 97)

Geen opmerkingen: