door K. Nevens
1. Artikel 13 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van
vrijwilligers en artikel 45bis, §2 van het Werkloosheidsbesluit bepalen dat een
uitkeringsgerechtigde werkloze met behoud van uitkeringen vrijwilligerswerk in de zin van die wet kan
uitoefenen op voorwaarde dat hij dit vooraf en schriftelijk aangeeft bij het
werkloosheidsbureau van de RVA.
Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: elke activiteit (a) die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, (b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan
degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van
de samenleving als geheel, (c) die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht,en (d) die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt
verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract
of een statutaire aanstelling.
Het begrip 'organisatie' wordt eveneens wettelijk gedefinieerd. Het gaat om elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder
winstoogmerk die werkt met vrijwilligers (, waarbij onder feitelijke
vereniging wordt verstaan elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid
van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit
organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige
doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden
en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de
werking van de vereniging.
De aangifte dient in de praktijk te gebeuren aan de hand van het formulier C45B.
2. De directeur van het werkloosheidsbureau kan de
uitoefening van de activiteit met behoud van uitkeringen, verbieden, of slechts
aanvaarden binnen bepaalde perken, indien hij aantoont dat:
1) dat deze activiteit niet de
kenmerken vertoont van vrijwilligerswerk als bedoeld in deze wet;
2) de activiteit, gezien de aard,
de omvang en de frequentie ervan of gezien het kader waarin zij wordt
uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die
in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt
verricht;
3) dat de beschikbaarheid voor de
arbeidsmarkt van de werkloze zou verminderen.
Artikel 14 bepaalt dat de in
artikel 13 bedoelde regeling eveneens geldt voor de bruggepensioneerden en de
halftijds bruggepensioneerden, behoudens de afwijkingen die door de Koning
vastgesteld zijn op grond van hun specifiek statuut.
De huidige tekst van artikel 13
van de Vrijwilligerswet, en het daarop gebaseerde artikel 45bis van het
Werkloosheidsbesluit, vloeit voort uit een amendement volksvertegenwoordiger
Van Gool, dat door de Kamer werd aangenomen (cf. Parl. St. Kamer 2003-2004, nr. 455/3,
7-9 (amendement nr. 10)). Bij de verantwoording van dit amendement staat
het volgende te lezen met betrekking tot de mogelijkheid van de directeur van
het werkloosheidsbureau om sommige vormen van vrijwilligerswerk te verbieden:
“In het tweede lid worden voorts bijkomende
criteria aangereikt die toelaten oneigenlijk gebruik te weren”.
In de parlementaire werken
voorafgaand aan de Vrijwilligerswet is er verder echter geen toelichting te
vinden over de betekenis en de draagwijdte van deze bijkomende voorwaarden. Zo
zijn er in deze werken geen aanwijzingen terug te vinden op basis waarvan dient
te worden beoordeeld of een activiteit, gezien zijn aard, omvang en frequentie
of gezien het kader waarin het wordt uitgeoefend, niet of niet langer de
kenmerken vertoont van een activiteit die in het vrijwilligersleven gewoonlijk
door vrijwilliger wordt verricht.
Het is wel duidelijk dat de
gebruikte bewoordingen zijn overgenomen uit artikel 18, §4 van het Ministerieel
Besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de
werkloosheidsreglementering, zoals dat werd ingevoerd bij Ministerieel Besluit
van 27 april 1994. In een antwoord op een parlementaire vraag aangaande
aanvragen door werklozen om vrijwilligerswerk te verrichten, deelde de bevoegde
minister met betrekking tot de toepassing van dit artikel mee:
“Indien een aanvraag wordt afgewezen,
gebeurt dit doorgaans om één van de navermelde redenen:
-
de omvang
van de activiteit (wekelijks aantal activiteitsuren en globale duurtijd) is
dermate dat de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt in het gedrang komt;
-
het
betreft een oneigenlijk gebruik van vrijwilligerswerk, aangezien de betreffende
activiteit de kenmerken van een activiteit in loondienst vertoont, en de
werkloze dus als goedkope arbeidskracht actief zou zijn (…)”
(Vr. & Antw.
Kamer, 25 oktober 2004, 7802)
3. De (gepubliceerde) rechtspraak
met betrekking tot artikel 18, §4 van het Ministerieel Besluit en met
betrekking tot artikel 45bis van het Werkloosheidsbesluit is bijzonder schaars.
Enkel een arrest van het Arbeidshof te Gent van 7 maart 2003 (JTT 2003,
187) heeft enige precedentswaarde in deze zaak. Het Arbeidshof besliste in casu dat het opvangen en begeleiden
van slachtoffers van pedofilie en het deelnemen aan stands of openbare
activiteiten in het kader van een vzw die tot doel heeft de belangen en de
rechten van kinderen in het algemeen, en van seksueel misbruikte kinderen in
het bijzonder, een activiteit is die niet de kenmerken vertoont van een
activiteit die in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt
verricht, maar integendeel op een professionele wijze door erkende organisaties
moet gebeuren.
Davagle
schrijft het volgende omtrent de hierboven vermelde voorwaarde:
“De vrijwillige activiteit mag volgens de
rechtspraak die vroeger aanvaard werd door de RVA, niet toegestaan worden als
ze concurreert met de normale markt door goederen of diensten aan te bieden
tegen bescheiden prijzen (omdat de arbeid vrijwillig gebeurt) aan klanten die
in staat zijn om de normale prijzen te betalen. De activiteit mag evenmin
toegestaan worden als ze een arbeidsplaats in het normale arbeidscircuit
vervangt. Ten slotte mag de activiteit geen handelskarakter hebben (bv.
uitbaten van een café), behalve als dit beperkt is en uitsluitend dient om het
nastreven van de sociale of humanitaire doeleinden van de instelling of de
vereniging mogelijk te maken (bv. verkoop van stickers om een humanitaire actie
te steunen).”
(M. Davagle, Vrijwillige
arbeid, Mechelen, Kluwer, 2008, 97)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten