HvJ, C-34/09, 8 maart 2011, Ruiz Zambrano
Ruiz Zambrano en zijn echtgenote, beiden van Colombiaanse nationaliteit, hebben asiel aangevraagd in België wegens de in Colombia heersende situatie van burgeroorlog. De Belgische autoriteiten hebben geweigerd hen de status van vluchteling te verlenen en hebben hen bevolen het grondgebied te verlaten.
Terwijl het echtpaar in België is blijven wonen in afwachting van de beslissing inzake hun aanvraag tot regularisatie van hun verblijf, is de echtgenote van Ruiz Zambrano bevallen van twee kinderen die de Belgische nationaliteit hebben verkregen.
Hoewel hij niet in het bezit was van een arbeidsvergunning, heeft Ruiz Zambrano een voltijdse arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met een in België gevestigde onderneming. Dankzij dit werk beschikte hij, ten tijde van de geboorte van zijn eerste kind van Belgische nationaliteit, over voldoende bestaansmiddelen om in het onderhoud van dat kind te voorzien. Bovendien gaf deze beroepsactiviteit aanleiding tot de betaling van socialezekerheidsbijdragen en werkgeversbijdragen.
Vervolgens is Ruiz Zambrano herhaaldelijk werkloos geweest, wat hem ertoe noopte werkloosheidsuitkeringen aan te vragen. Deze aanvragen werden geweigerd omdat hij volgens de Belgische autoriteiten niet voldeed aan de Belgische wetgeving betreffende het verblijf van vreemdelingen en niet het recht had om in België te werken. De echtgenoten Ruiz Zambrano hebben bovendien, als bloedverwanten in opgaande lijn van Belgische staatsburgers, een aanvraag tot vestiging in België ingediend. De Belgische autoriteiten hebben deze aanvraag echter afgewezen op grond dat de ouders opzettelijk hebben nagelaten de nodige stappen te ondernemen ten overstaan van de Colombiaanse autoriteiten met het oog op de erkenning van de Colombiaanse nationaliteit van hun kinderen, precies met de bedoeling hun eigen verblijf in het land te regulariseren.
Ruiz Zambrano heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van weigering van de aanvraag tot vestiging en de beslissing van weigering tot toekenning van werkloosheidsuitkeringen, zich met name beroepend op het feit dat hij als bloedverwant in opgaande lijn van minderjarige Belgische kinderen in België moet kunnen verblijven en werken.
De Arbeidsrechtbank te Brussel (België), bij wie de beslissingen van weigering van werkloosheidsuitkeringen aanhangig zijn, vraagt aan het Hof van Justitie of Ruiz Zambrano op grond van het recht van de Unie in België mag verblijven en werken. Met deze vraag wenst de Belgische rechter te vernemen of het recht van de Unie op deze zaak van toepassing is, zelf indien de Belgische kinderen van Ruiz Zambrano nooit hun recht op vrij verkeer op het grondgebied van de lidstaten hebben uitgeoefend.
Met dit arrest herinnert het Hof eraan dat de regeling van de voorwaarden tot verkrijging van de nationaliteit van een lidstaat tot de bevoegdheid van die lidstaat behoort, en vaststaat dat de in België geboren kinderen van Ruiz Zambrano de Belgische nationaliteit hebben verworven.
In dit verband verklaart het Hof dat het recht van de Unie zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat de burgers van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in de lidstaat waar zijn kinderen van jonge leeftijd, staatsburgers van die lidstaat en te zijnen laste, verblijven, en wordt geweigerd hem een arbeidsvergunning af te geven.
Er is namelijk van uit te gaan dat een dergelijke weigering ertoe zal leiden dat deze kinderen, burgers van de Unie, zullen worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten om hun ouders te volgen. Tevens loopt de betrokken persoon, indien hem geen arbeidsvergunning wordt afgegeven, het risico niet over voldoende bestaansmiddelen te beschikken om te voorzien in zijn eigen onderhoud en in dat van zijn gezin, wat er eveneens toe zou leiden dat zijn kinderen, burgers van de Unie, zouden worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten. In die omstandigheden zullen bedoelde burgers van de Unie in de feitelijke onmogelijkheid verkeren de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten uit te oefenen.
In die omstandigheden verklaart het Hof dat het recht van de Unie zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burger van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien zulke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten