RvS, nr. 213.776, 9 juni 2011 (Martens t.\ Stad Antwerpen)
Bij bovenvermeld arrest vernietigt de Raad van State de beslissing waarmee de stad Antwerpen het ontslag van ambtswege oplegt aan een personeelslid dat vijf jaar niet gecontacteerd werd door de stad en al die tijd thuis bleef wachten op nieuwe werkopdrachten. Alhoewel de stad een tuchtprocedure begon, koos zij uiteindelijk voor een ontslag van ambtswege, op grond van artikel 65, 1, van het basisstatuut, wegens tien dagen ongewettigde afwezigheid.
De Raad van State overweegt dat hij reeds in een arrest van 1997, en ook nog meermaals nadien, aan de stad heeft opgemerkt dat die bepaling steunt op het idee dat het betrokken personeelslid vrijwillig ontslag neemt. Van een wil tot vertrek was hier geen sprake,volgens de Raad van State, die zich daarmee op de lijn stelt van eerdere uitspraken van de gewone rechter.
De kernoverweging van het arrest is de volgende:
"verzoekers passiviteit (is) niet op te vatten (...) als een teken van zijn wil tot vertrek uit de dienst. Dat een en ander ongeloofwaardig, zelfs grotesk is en zou getuigen van kwade trouw, doet daar niet aan af. Hoe laakbaar ook verzoekers houding, alleszins kon verwerende partij bij het nemen van de collegebesluiten van 23 december 2005 en 20 januari 2006 niet rechtmatig van mening zijn dat verzoeker op 1 september 2000 uit dienst wou treden en vrijwillig ontslag nam. De door haar ingeroepen statutaire bepaling bood voor de bestreden ontslagbeslissingen dan ook geen rechtsgrond."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten