door K. Nevens
De artikelen 115 t.e.m. 117 van de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen (BS 10 mei 2010) maakt een einde aan het verbod op vrouwenarbeid in mijnen, graverijen en ondergrondse groeven en maakt het aan de Koning ook niet meer mogelijk om gevaarlijke of ongezonde arbeid te verbieden aan vrouwen. De artikelen 8 en 10 van de Arbeidswet werden hiertoe aangepast. Ook het KB vrouwenarbeid van 24 december 1968 wordt door de wetgever opgeheven. Dit KB was in het verleden al grotendeels uitgehold, maar bevatte in uitvoering van artikel 10 van de Arbeidswet, wel nog het verbod voor vrouwen om handenarbeid bij grondwerk, op- en uitgravingswerken en in persluchtcaissons te verrichten.
Met dit wetgevend ingrijpen conformeert ons land zich aan de Europese wetgeving inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, in het bijzonder nadat het Hof van Justitie in de zaak C-203/03 (1 februari 2005) erop had gewezen dat het op een algemene wijze verbieden van sommige arbeid aan vrouwen, discriminerend is.
Oostenrijk beriep zich in die zaak met gedeeld succes op IAO-Verdrag nr. 45. Het Hof van Justitie oordeelde immers dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om dit verdrag op te zeggen, zodat zij hun nationale wetgeving naar de toekomst toe in overeenstemming kunnen brengen met de Europeesrechtelijke regels. Oostenrijk, België en de andere lidstaten van de EU die dat voordien nog niet hadden gedaan, zegden het bewuste verdrag op in 2008.
Zie voor een commentaar bij HvJ, C-203/03: K. Nevens, "Mijnarbeid, gevaarlijke arbeid en geslachtsdiscriminatie", RW 2005-06, 728 e.v.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten