28 april 2010

Analyse van de Inbev-rechtspraak: collectieve actie, staking en kortgeding

door J. Buelens en M. Petre

De Inbev-rechtspraak, die begin 2010 totstandkwam luidt mogelijks een kentering in met betrekking tot het gebruik van eenzijdige verzoekschriften in collectieve conflicten. Voor de eerste keer werd het eenzijdig verzoekschrift van een werkgever drie van de vier keer afgewezen door de rechtbanken en hoven. Dit resultaat is te danken aan de procedures op derdenverzet die ingeleid werden in de zaak-Carrefour. Alle uitspraken kan u hier nalezen. (Onderaan bij bijhorende documenten: Beschikking Inbev Leuven - Luik, Arrest Inbev Brussel - Luik)

Interessante elementen uit de uitspraken

Zowel de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven als deze te Luik en het Hof van Beroep te Luik hebben het eenzijdig verzoekschrift afgewezen. Enkel het Hof van Beroep te Brussel ging in op het eenzijdig verzoekschrift, maar werd geconfronteerd met een dagvaarding in derdenverzet vanwege de stad Leuven, evenals van haar burgemeester. Na deze interventie kwam een akkoordarrest tot stand dat de modaliteiten van de tussenkomst van de openbare machten beperkte.

In wat hierna volgt overlopen we de interessante gegevens uit de diverse uitspraken:

a) De beschikking van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven

Met een beschikking van 11 januari 2010 werd het eenzijdig verzoekschrift ontvankelijk, doch ongegrond verklaard. Wat de ontvankelijkheid betreft, vermeldt de rechtbank dat het “recht op arbeid” van de eventueel werkwillige werknemers niet kan worden ingeroepen door de werkgever. Het is niet haar eigen belang. Wat de grond van de zaak betreft, wordt het stakingsrecht primair gekaderd in het Europees Sociaal Handvest waarin het erkend is in artikel 6 en de beperkingen in artikel 31 worden omschreven. De mogelijkheid tot rechterlijk optreden wordt evenwel ruimer gezien dan artikel 31, met name wanneer handelingen worden gesteld die de grenzen van uitoefening van het stakingsrecht kennelijk overschrijden, zodat deze als feitelijkheden kunnen worden beschouwd. Deze invulling correspondeert met het arrest van het Hof van Cassatie van 31 januari 1997, temeer daar in de beschikking als voorbeeld van dergelijke feitelijkheid het geweld op personen en/of goederen wordt aangehaald. Deze grens wordt door Laenens en Rigaux uit het cassatiearrest afgeleid in hun commentaar bij het arrest.

Alleszins expliciteert de rechtbank in een belangrijke passage dat het blokkeren van de aanlevering van grondstoffen aan en van de uitlevering van de afgewerkte produkten van het stakende bedrijf tot de normale uitoefening van het stakingsrecht hoort. Geweld wordt niet bewezen verklaard en blijkt niet uit de vaststellingen van de gerechtsdeurwaarder. De overweging dat geen enkel element aantoont dat de overgrote meerderheid van werkwillige werknemers zich verzetten tegen deze blokkades, lijkt me weinig toe te voegen aan de beschikking. Een belangrijke toevoeging is wel dat het feit dat de actie op korte termijn schade berokkent aan het eigendomsrecht en de vrijheid van nijverheid van de werkgever evident en onvermijdelijk is.

Belangrijk is dat de rechter stelt dat de opportuniteit van de staking niet door hemzelf beoordeeld kan worden, aangezien hij zich in dat geval zou mengen in de beslissing van een collectief arbeidsgeschil dat in de huidige stand van de wetgeving essentieel via overleg dient opgelost te worden, wat stakingsakties echter niet uitsluit. Hierbij toont de rechter eerbied voor de principiële optie van de wetgever, zoals geconsacreerd in artikel 38.2 van de CAO-wet en artikel 578,3° van het Gerechtelijk Wetboek.

b) De beschikking van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik

Met een beschikking van 11 januari 2010 werd het eenzijdig verzoekschrift ontvankelijk, doch ongegrond verklaard. Wat de grond van de zaak betreft, stelt de voorzitter in eerste instantie dat het stakingsrecht noodzakelijkerwijze een inbreuk uitmaakt op de belangen en rechten van de werkgever en stelt algemeen dat de rechterlijke macht slechts kan tussenkomen wanneer men de sociaal aanvaardbare grenzen van de uitoefening van het stakingsrecht overschrijdt. Dit is het geval als het recht misbruikt wordt of als er geweld ten opzichte van personen of goederen gepleegd wordt. Hierbij wordt expliciet verwezen naar het cassatiearrest van 31 januari 1997 en de beslissing van de voorzitter van de Rechtbank van Brussel van 6 december 2001. Toegepast in de situatie in casu stelt de Rechtbank dat er geen feiteljkheid voorhanden is: het werkwillig personeel heeft toegang tot de site en er is geen enkele geweldpleging die wordt ingeroepen. De vordering wordt afgewezen.

c) De beschikking van het Hof van Beroep te Luik

Het Hof van Beroep te Luik bevestigde de beslissing bij arrest van 14 januari 2010.Inzake de ontvankelijkheid stelt het Hof dat het gaat om een perfect voorzienbare collectieve actie, georganiseerd door de representatieve werknemersorganisaties en de vakbondsafgevaardigden, waarvan de werkgever de identiteit kent. In die omstandigheden kon een tegensprekelijke procedure worden gevoerd, wat nog steeds de regel is. Het Hof verbindt hier echt niet onmiddellijk een gevolg aan. In plaats van het oorspronkelijk eenzijdig verzoekschrift als onontvankelijk af te wijzen, gaat ze toch in op de feitelijkheden zelf. Ze beslist daartoe omdat het voor haar onduidelijk is of de zogenaamde feitelijkheden beslist werden door de organisaties resp. afgevaardigden. Dit standpunt kan verbazen. Zelfs indien het relevant zou zijn van wie de beslissing kwam, komt het aan de werkgever toe om te bewijzen dat bepaalde zogenaamde feitelijkheden losstaan van de syndicale actie, temeer daar er in een eenzijdige procedure geen tegenpartij aanwezig is.

Voor de beoordeling van de grond van de zaak plaatst ze het conflict duidelijk in haar socio-economische context: ze stelt dat het stakingsrecht het enige economische drukkingsmiddel is dat geleid heeft tot de arbeidswetgeving en de erkenning van de menselijke waardigheid. Deze band met de grondrechten is belangrijk. Vervolgens haalt ze aan dat druk nodig is om te bereiken wat niet spontaan gegeven wordt en dat een multinationaal bedrijf alleen een economische en financiële berekening maakt. Het is in die context dan ook toegestaan om dezelfde of grotere schade te veroorzaken aan de werkgever dan de schade die de werknemers lijden. Dit wordt vervolgens toegepast door te stellen dat in casu de staking als gevolg heeft dat de werkgever geen winst maakt en dat hij tegelijkertijd loon moet betalen aan de werkwillige werknemers.
Het Hof stelt verder dat werknemers die tegen een collectief ontslag opkomen, dat doen ter bescherming van de werkgelegenheid, hetgeen een nationaal doel uitmaakt. Stakingsrecht moet op dezelfde hoogte worden geplaatst worden als andere rechten. Ten slotte stelt het Hof dat het zich niet in de markt mag mengen, tenzij wettelijke bepalingen daarin tussen komen. De rechterlijke interventie ingeval van staking is derhalve gelimiteerd tot inbreuken op het leven of de fysieke integriteit of een vitaal belang. Met deze laatste formulering verwijst ze impliciet naar de wet prestaties algemeen belang. Dit laatste aspect wordt overigens op grappige wijze toegepast door te stellen dat de bierconsumptie geen vitaal belang van de natie uitmaakt. De fysieke integriteit wordt echter op een vreemde wijze gelieerd aan het feit dat niet-stakers niet zouden kunnen werken. Aangezien ook dat niet bewezen is, wordt het beroep ongegrond verklaard.

d) De beschikking van het Hof van Beroep te Brussel

In het arrest van 12 januari 2010 heeft het Hof van Beroep het verzoekschrift van de werkgever wel ontvankelijk en gegrond verklaard op een manier die we kennen. In al haar voortvarendheid stelde het hof dat de werkgever beroep kon doen op de openbare macht “om het geheel dispositief, desnoods met fysieke dwang, te doen naleven”.
Deze formulering schoot in het verkeerde keelgat bij de burgemeester van de stad Leuven en de stad zelf, die prompt beslisten op 19 janauari derdenverzet in te stellen. Het derdeverzet was gericht tegen drie bepalingen uit het beschikkend gedeelte, namelijk 1/ dat de openbare macht gevorderd kon worden om elk voertuig dat toegang of ingang verhindert, te verwijderen 2/ dat de openbare macht de identiteit kon opnemen van aktievoerders die geen gevolg gaven aan vernoemde bevelen en 3/ dat de openbare macht het hele dispositief van het arrest indien nodig met fysieke dwang moest naleven. Uiteindelijk werd een akkoord tussen partijen geakteerd op 20 januari 2010, waarbij de modaliteiten slechts licht werden gewijzigd.
Het belang van deze zaak ligt echter vooral in de dagvaarding in derdenverzet, aangezien deze de interpretatie bijtreedt dat het optreden van de openbare macht beperkt is tot hetgeen vervat ligt in artikel 44 wet politieambt, namelijk het bijstaan van de deurwaarder en het helpen bij de uitvoering. De rechter kan niet aan de politiediensten bevelen dat zij zelf de materiële handelingen ter uitvoering van de gerechtelijke beslissing zouden moeten stellen, aangezien dit toekomt aan de gerechtsdeurwaarder. Ter informatie kan verwezen worden naar een recente beschikking in de zaak-Touring (Voorz. Rb. Brussel 9 december 2009), die weliswaar een beschikking afleverde, maar zich onbevoegd verklaarde met betrekking tot de opdrachten aan de openbare macht.

Samenvatting

Het kan niet ontkend worden dat er dankzij de procedures derdenverzet die ingeleid werden in de zaak Carrefour, een kentering in de rechtspraak zichtbaar is. Twee rechtbanken (Leuven, Luik) en één hof (Luik) waren van oordeel dat het stakingsrecht slechts kon worden beperkt in geval van geweld op personen en/of goederen. Hiermee wordt recht gedaan aan de juiste interpretatie van het cassatiearrest van 31 januari 1997 en de visies van de comités bij de IAO en het ESH. Tegelijk is er een opkomende tendens die de opdrachten aan de openbare macht terecht beperkt tot wat voorzien is in artikel 44 wet politieambt (dagvaarding in derdenverzet-Inbev, beschikking zaak-Touring).

Geen opmerkingen: