10 juli 2013

Hoge Raad voor de Werkgelegenheid: verslag 2013

Het verslag behandelt de recente evoluties en vooruitzichten op de arbeidsmarkt.
De hoofdzaak van het rapport is dit jaar gewijd aan de situatie van de laaggeschoolden op de arbeidsmarkt. Het verslag kan worden geraadpleegd op de website van de FOD WASO.

Synthese van het rapport:

In 2012 was de cohorte die de arbeidsmarkt verliet, voor het eerst groter dan die welke toetrad. Zonder de bijdrage van het migratiesaldo zou de bevolking op arbeidsleeftijd in ons land gekrompen zijn. Het Federaal Planbureau heeft overigens recentelijk zijn groeivooruitzichten voor de bevolking neerwaarts bijgesteld. Oorzaak daarvan zijn twee belangrijke factoren : de nataliteit en de nettomigratiestroom. De herziening van deze beide factoren houdt met name verband met de verslechtering van de economische situatie, zowel in België als bij onze Europese partners. Mochten deze nieuwe hypothesen bewaarheid worden, dan zal de bevolking op arbeidsleeftijd in 2020 ongeveer 140 000 personen méér tellen dan in 2012, wat 40 000 personen minder is dan waar in de vorige projecties werd van uitgegaan. Zo zouden er in België in 2060 7 400 000 15- tot 64-jarigen zijn, dat is een half miljoen minder dan wat eerder werd voorspeld. Het groeipotentieel van de economie zal hierdoor worden aangetast, behalve indien de participatiegraad van deze bevolking, die de afgelopen jaren nog amper is gestegen, sterk omhooggaat. 

Ondanks het grotendeels onverwachte herstel van de werkgelegenheidsgroei aan het einde van 2012, is het aantal werkenden vorig jaar met slechts 0,2 % gestegen in een klimaat van licht negatieve groei. Zoals in dergelijke omstandigheden steeds het geval is, waren de arbeidsproductiviteit en het aantal per persoon gewerkte uren de eerste variabelen via welke de vertraging van de bedrijvigheid werd opgevangen. Eventuele correcties in termen van 'aantal werkenden' volgen, in voorkomend geval, pas later. Bij ontstentenis van een conjunctuuromslag, mag worden gevreesd dat in 2013 een aanzienlijk aantal banen zal worden vernietigd, temeer daar bepaalde crisismaatregelen zoals het 'Win-Win Activaplan' - waardoor het nettoverlies van arbeidsplaatsen kon worden beperkt - niet langer van kracht zijn. 

Vergelijkt men de situatie vandaag met die van vóór de grote recessie, dan blijkt dat België tot dusver merkelijk beter stand heeft weten te houden dan het Europese gemiddelde, aangezien ons land erin geslaagd is zijn werkgelegenheidsniveau te handhaven. Alleen Duitsland doet beter. In de zwaarst getroffen landen, namelijk Griekenland en Spanje, is tijdens deze periode nagenoeg één op vijf arbeidsplaatsen verloren gegaan. 

Tegen die achtergrond heeft de werkgelegenheidsgraad zich zogoed als gestabiliseerd op ongeveer 67 % van de bevolking tussen 20 en 64 jaar. Dat is 6 procentpunt onder de doelstelling die België wil bereiken in het kader van de 'Europa 2020'-strategie. Om dat doel te halen, moeten nog op z'n minst 400 000 extra banen worden gecreëerd, dat zijn er 50 000 per jaar vanaf nu tot 2020. Dat is bijzonder ambitieus aangezien dat er, sedert 2008, netto gemiddeld slechts 34 000 zijn; vóór de crisis waren er dat ongeveer 46 000.

Bovendien is de huidige conjuncturele zwakte in geen enkel opzicht bevorderlijk voor de werkgelegenheid. De Nationale Bank van België gaat er in haar laatste projecties zelfs van uit dat er in 2013 en 2014 respectievelijk zo'n 18 000 en 6 000 arbeidsplaatsen verloren zullen gaan. Het betreft daarbij jaargemiddelden, bij ongewijzigd beleid. Dankzij een geleidelijk herstel van de bedrijvigheid vanaf medio 2013 zullen er in de loop van 2014 netto opnieuw banen kunnen worden gecreëerd. In een dergelijke context hoeft het niet te verwonderen dat de werkloosheid toeneemt. In 2012 ging het reeds om 14 500 extra personen, van wie de meerderheid woonachtig was in Vlaanderen waar de werkgelegenheid conjunctuurgevoeliger is. Rekening houdend met de verwachte uitbreiding van de bevolking op arbeidsleeftijd en met een lichte stijging van de participatiegraad, zou het aantal werkzoekenden in 2013 en 2014 nog met 30 000 personen toenemen, waardoor de werkloosheidsgraad zou stijgen van 7,6 tot 8,7 % van de beroepsbevolking.

Verschillende specifieke ontwikkelingen dragen daaraan bij. Enerzijds groeit de bedrijvigheid onvoldoende opdat, rekening houdend met de structurele productiviteitswinsten, de marktsector nieuwe banen zou kunnen creëren. Anderzijds dreigt de groeidynamiek van het personeelsbestand in de overheidssector en in de niet-marktdiensten - die beide grotendeels door de overheid worden gesubsidieerd - te verzwakken tegen de achtergrond van een strakke begrotingsdiscipline. Tot slot is er onder invloed van zowel vraagfactoren (prijsstijging, het matuur worden van de markt) als aanbodfactoren (wervingsproblemen) een vertraging merkbaar in het elan van de banen die worden gecreëerd in het kader van de dienstencheques. Deze elementen zijn van doorslaggevend belang vermits, tussen 2007 en 2011, de meeste van de bijna 400 000 nieuwe banen in België te danken waren aan een al dan niet rechtstreekse ondersteuning door de overheid. Gelet op de budgettaire situatie van ons land, moeten de uitgaven beleidsmatig worden beheerst, ook die welke deze activiteiten hebben ondersteund.

Het verloop van het personeelsbestand in de grote bedrijfstakken getuigt van de voortschrijdende hervorming van onze economie tijdens het afgelopen decennium. Zo gingen er vrijwel ononderbroken banen verloren in de primaire (landbouw en visvangst) en in de secundaire sector (nijverheid en bouw), terwijl de werkgelegenheid in de diensten constant is toegenomen. Het kan echter niet worden ontkend dat deze laatste ontwikkeling voor een deel direct of indirect verband houdt met de activiteit in de verwerkende nijverheid en met het outsourcen van taken die voorheen in de industriële bedrijfstakken zelf werden verricht. Vooral een groot aantal van de banen in de dienstenbranches, met name in de niet-marktdiensten, zijn sterk overheidsgesteund, hetzij rechtstreeks (administratie en onderwijs) hetzij indirect (dienstverlening aan personen). Deze ontwikkelingen zijn ook merkbaar op regionaal niveau, ook al hebben ze betrekking op uiteenlopende specialisatiestructuren, met bovendien een grotere conjunctuurgevoeligheid van de industrie in Vlaanderen. 

De werkgelegenheidsproblematiek geldt niet op dezelfde manier voor alle categorieën van de bevolking of voor alle Gewesten van het land. Zo bedraagt de werkgelegenheidsgraad van de mannen nu reeds 73 %; voor de hooggeschoolden (mannen en vrouwen samen genomen), beloopt hij zelfs 82 %, een cijfer dat amper uitstijgt boven het gemiddelde voor de 30- tot 55- jarigen. Het is de geringe participatie van sommige zogenoemde kansengroepen die in België op de werkgelegenheidsgraad weegt. Het gaat voornamelijk om laaggeschoolden (wier situatie meer gedetailleerd wordt bestudeerd in het thematisch gedeelte van dit verslag), 55-plussers (ook al is de situatie van deze laatsten sterk verbeterd dankzij een cohorte-effect voor de vrouwen, die overwegend minder conjunctuurgevoelige activiteiten uitoefenen en overigens beter opgeleid zijn, en door het beleid dat erop gericht is voortijdige uittreding uit de arbeidsmarkt te beperken) en staatsburgers van landen die niet tot de EU behoren en voor wie het verschil in werkgelegenheidsgraad ten opzichte van de personen met de eigen nationaliteit in België het op één na grootste is van alle landen van de Unie.
De arbeidsparticipatie verschilt ook volgens de Gewesten van het land. De werkgelegenheidsgraad is het laagst in Brussel (58 %) en het hoogst in Vlaanderen (72 %). In Wallonië bedraagt hij 62 %. Dergelijke verschillen beïnvloeden onvermijdelijk de relatieve resultaten op het vlak van de werkloosheid. Ofschoon, met 7,4 % van de werkzoekende beroepsbevolking, België tot de groep EU-landen behoort die het minst door de werkloosheid worden getroffen, beloopt het aandeel van de werkzoekenden toch 16,5 % in Brussel en 9,9 % in Wallonië. In Vlaanderen bedraagt de werkloosheidsgraad, die weliswaar in stijgende lijn gaat, 4,5 %.

Met uitzondering van de 55-plussers - die, als ze niet langer werken, voornamelijk inactief zijn - treft men in de werkloosheid dezelfde kansengroepen aan als in de werkgelegenheid. De werkloosheidsgraad van de niet-EU-burgers, die eveneens wordt beïnvloed door een groot aantal inactieven in deze bevolkingsgroep, beloopt aldus 30 %, die van de jongeren van minder dan 25 jaar 20 %, met een maximum van 32 % in Brussel. Heel wat kansengroepen hebben, op transversale wijze, een laag kwalificatieniveau gemeen. In het thematisch gedeelte van dit verslag, waar dit probleem meer in detail wordt behandeld, wordt aangetoond dat dit een rem zet op hun participatie aan de arbeidsmarkt. Hoewel de werkloosheidsgraad van de laaggeschoolden 14 % bedraagt - bijna het dubbele van het nationale gemiddelde - geeft deze slechts een onvolledig beeld van hun ondertewerkstelling vermits een aanzienlijk deel van de laaggeschoolden inactief is. De werkloosheidsgraad van de personen met een diploma hoger onderwijs - gemiddeld 3,8 % in België en 2,5 % in Vlaanderen -, getuigt daarentegen van een situatie die dicht in de buurt komt van volledige tewerkstelling. Deze situatie kan echter ook wijzen op de overkwalificatie van sommige arbeidskrachten ten opzichte van de vaardigheden die werkelijk nodig zijn om hun functies uit te oefenen.

Hoewel het aandeel langdurig werklozen in België nog steeds hoger ligt dan gemiddeld in Europa, heeft ook deze indicator, gemeten op basis van de resultaten van de EAK, in ons land een relatief gunstiger verloop laten optekenen. Het aandeel van de personen die reeds meer dan twee jaar werkzoekend zijn, is immers - ondanks de crisis - blijven krimpen. Het risico dat de structurele werkloosheid stijgt, lijkt aldus kleiner dan bij onze partners. Er moet evenwel op worden toegezien dat deze personen niet in de inactiviteit verzeild raken. Om die reden mag het beleid inzake begeleiding en activering dat voor hen is bestemd, niet losstaan van de noodzakelijke follow-up van hun zoekgedrag naar werk, inclusief voor de ouderen.

In dit opzicht verheugt de Raad er zich over dat verschillende van de grondige hervormingen waar hij geregeld had op aangedrongen, in 2012 ten uitvoer zijn gelegd. Zo is met name de leeftijdsgrens opgetrokken om gebruik te kunnen maken van de vervroegde-uitstapregelingen, wordt er voorzien in de follow-up van het zoekgedrag van jongeren zonder beroepservaring of van 50-plussers, is opnieuw gedefinieerd wat een passende baan is die door werkzoekenden niet mag worden geweigerd, is het verzekerings- en stimulerend karakter van de werkloosheidsuitkeringen versterkt, is er een grotere responsabilisering aangekondigd van de ondernemingen die gebruik maken van het stelsel van tijdelijke werkloosheid, enz. Deze maatregelen zullen er op termijn toe bijdragen dat de menselijke middelen worden vrijgemaakt die nodig zijn voor de ontwikkeling van onze economie. Niettemin blijven belangrijke en bijzonder gevoelige pistes open, zoals de harmonisatie van het arbeiders- en bediendenstatuut en verdere stappen in de hervorming van de pensioenen. Het is wenselijk dat ter zake snel resultaten worden geboekt, erop toeziend, in overleg met de sociale partners, dat de gevolgen ervan voor de arbeidskosten en, derhalve, voor de werkgelegenheid onder controle worden gehouden, met name voor de laagstgeschoolden. Ook de aan de gang zijnde bezinning over een eventuele aanpassing van de wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen is erg belangrijk voor een dermate open economie als België.

Dankzij de verdere regionalisering van de bevoegdheden inzake werkgelegenheid zal een beleid kunnen worden uitgestippeld dat beter aangepast is aan de specifieke behoeften van ieder gewest en een aanvulling vormt op het economisch en industrieel beleid dat nu reeds tot de bevoegdheid van de Gewesten behoort. De samenwerking die er vandaag tussen de entiteiten bestaat, met name krachtens de akkoorden die de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling hebben gesloten, moet worden voortgezet. In dit opzicht lijkt de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, vanwege zijn samenstelling, een geschikt uitwisselingsplatform te zijn in het nieuwe institutionele kader.

Geen opmerkingen: