door K. Salomez
1. Wanneer men het heeft over sociale fraude denkt men spontaan aan zwartwerk. Met name het verrichten van arbeid zonder dat dit wordt aangegeven aan de sociale en fiscale administraties teneinde sociale bijdragen en bedrijfsvoorheffing te ontduiken.
Wie zich bezondigt aan zwartwerk pleegt vanuit sociaalrechtelijk oogpunt in de regel een inbreuk op diverse sociale wetten, zoals o.m. de RSZ-wet, de Sociale Documentenwet, en eventueel ook op de Buitenlandse arbeidskrachtenwet, of op de Wet deeltijdse arbeid.
Deze wetten zijn voorzien van strafbepalingen en laten het arbeidsauditoraat derhalve toe om strafvervolging in te stellen tegen de overtreders van voornoemde wetten.
De bestrijding van zwartwerk geschiedt evenwel niet enkel via de repressieve weg. O.m. via het stelsel van de dienstencheques tracht men zwartwerk te voorkomen. Het stelsel bestaat erin dat een gebruiker een overeenkomst sluit met een erkende onderneming voor buurtwerken of –diensten, en de prestaties betaalt met een dienstencheque die aangekocht wordt bij een uitgiftekantoor voor een beperkt bedrag van 6,70 euro waarvoor bovendien een belastingsvermindering wordt genoten waardoor de kostprijs voor een dienstencheque in werkelijkheid minder dan 5 euro bedraagt. De erkende onderneming wisselt de dienstencheque vervolgens in bij het uitgiftekantoor dat in ruil voor de dienstencheque een bedrag van 21 euro betaalt, hetgeen overeenkomt met een overheidssubsidie van een 14,30 euro per dienstencheque.
2. De krant De Morgen berichtte vorige week vrijdag over een recent onderzoek aan de KU Leuven dat uitwees dat de dienstencheques nauwelijks helpen in de strijd tegen zwartwerk.
Men kan hieraan toevoegen dat de overheidssubsidie waarmee het systeem van de dienstencheques gepaard gaat zelfs sociale fraude in de hand blijkt te werken. Zo herinnert men zich de aanhoudingen die eind 2006 zijn verricht in een zaak tegen een bedrijf uit Sint-Martens-Latem dat er volgens de tenlasteleggingen in zou geslaagd zijn de Belgische staat via het stelsel van de dienstencheques voor maar liefst 250.000 Euro op te lichten.
De wettelijke bepalingen inzake dienstencheques voorzien niet in strafbepalingen. Dit neemt evenwel niet weg dat op basis van een aantal algemene strafbepalingen zoals valsheid in geschriften en subsidiefraude (KB 31 mei 1933) strafvervolging kan worden ingesteld. Behoudens wanneer de fraude ook gepaard gaat met inbreuken op sociale strafwetten, zoals eventueel de Buitenlandse arbeidskrachtenwet of de RSZ-wet, zal m.i. evenwel niet het Arbeidsauditoraat bevoegd kunnen zijn om de strafvervolging in stellen. In voorkomend geval zal de strafvervolging moeten worden ingesteld door het gemeen parket, dat doorgaans iets minder interesse toont voor het vervolgen van misdrijven die in wezen eerder sociaalrechtelijk van aard zijn, hetgeen er misschien toe kan leiden dat vele gevallen van fraude met dienstencheques niet vervolgd worden. Dat zal een aantal auditoraten er misschien toe brengen het KB inzake subsidiefraude creatief te interpreteren. M.i. laten de bepalingen in het Gerechtelijk wetboek die de bevoegdheid omschrijven van de arbeidsauditeur dit evenwel niet toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten