door Koen Nevens
Hieronder vindt u de abstract van mijn recentste artikel dat is verschenen in het geschiedkundig tijdschrift Brood & Rozen, jaargang 2009/1.
"In deze bijdrage wordt ingegaan op de draagwijdte van het rechtsbegrip 'ouvrier' in de 19e eeuw. In die tijd kwam in de rechtsleer het soms moeilijk onderscheid tussen stukwerkers, fabrieksarbeiders, geschoolde arbeiders, ambachtslieden, huisarbeiders en dienstboden nog vaak aan bod. De wijzigende economische realiteit dwong de juristen echter op zoek te gaan naar een nieuwe omschrijving van het begrip 'arbeider'. De wetgever vond het bij de wet van 10 maart 1900 noodzakelijk de arbeidsovereenkomst voor arbeiders te definiëren aan de hand van de begrippen 'gezag, leiding en toezicht'. De erkenning in de wet van de ondergeschikte positie van de arbeider was een noodzakelijke voorwaarde om de werkgever inzake arbeidsomstandigheden een bepaalde verantwoordelijkheid te geven. Maar enkel de werkgeversverplichtingen inzake arbeidsongevallen, en ruimer de contractuele aansprakelijkheid, vinden (volgens de theorie van Charles Sainctelette) hun rechtstreekse grondslag in de gezagsverhouding tussen beide partijen."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten