door H. De Clercq
1. Voortgaande op de titel handelt de wet van 5 mei 1865 over de lening tegen intrest.
Waar het ongewijzigde artikel 1 stelt dat de contractanten vrij het bedrag bepalen van de conventionele intrest, zien we dat het artikel 2 ondertussen dermate gemuteerd is dat het nog maar weinig of geen uitstaande heeft met leningen… Het lijkt wat op binnenstappen in een gebouw met als uithangbord "café" en terechtkomen bij een chipsfabrikant. "In een café verkopen ze toch ook chips ?!".
Het bedoelde artikel 2 van de oude wet is namelijk dank zij enkele programmawetten [1] de vergaarbak geworden van de noties "wettelijke rentevoet in burgerlijke zaken", " wettelijke rentevoet in handelszaken", "wettelijke rentevoet in fiscale zaken" en "wettelijke rentevoet in sociale zaken". In combinatie met de titel zou men voorwaar nog gaan denken dat er in België geleend kan worden aan diverse wettelijke rentevoeten met specifieke repercussies in burgerlijke,commerciële, fiscale en sociale materies… Want taalkundig is een rentevoet "het percentage van de rente". En onder "rente" verstaat men de "percentsgewijze periodieke vergoeding is voor het lenen van geld" (Van Dale groot woordenboek hedendaags Nederlands).
Mijns inziens is het dan tegelijk ook beter consequent te spreken over "wettelijke interest", waarbij "interest" volgens Van Dale een veel ruimer begrip is want "de procentsgewijze vergoeding wegens een onafgedane schuld".
Los van het taalkundige aspect, zou men best een afzonderlijke wet laten stemmen die de inhoud van artikel 2 logischerwijze transplanteert naar een eigen wettelijk kader, beperkt tot de wettelijke intresten.
2. En quid met de wettelijke interesten in sociale zaken? Bij de aangebrachte wijzigingingen via de programmawet van 27 december 2006 was men vergeten om de wettelijke interestvoet in sociale zaken te definiëren[2] . De wetgever was vergeten te stellen dat deze overeenkomt met de interesten in fiscale zaken. "Geen goede zaak voor de RSZ," luidde het, "die geen zekerheid heeft over de rentevoet die hij moet toepassen, noch voor de werkgevers".
Volgens een precisering van de Minister van Sociale Zaken moeten, omwille van de rechtszekerheid, de artikelen over de wettelijke rentevoet uitgelegd worden in functie van het gewilde parallellisme tussen deze in sociale zaken resp. fiscale zaken.[3]
De RSZ moge dan reeds duidelijkheid hebben gekregen, datzelfde kan jammer genoeg niet gezegd worden van het RSVZ waarvoor de Minister van Sociale Zaken trouwens niet bevoegd is. Daarom meen ik dat (liefst in een nieuwe wet op de wettelijke interesten) expliciet gesteld moet worden dat de wettelijke intresten in sociale zaken óók betrekking hebben op het sociaal statuut der zelfstandigen, welke materie geenszins geregeld is door de wet van 27 juni 1969 (wet waarnaar uitsluitend verwezen is in artikel 2,§3 van de gemuteerde wet betreffende de lening tegen intrest").
[1] De programmawet van 27 december 2006 (B.S. 28.12.2006); Programmawet van 8 juni 2008 (B.S. 16.06.2008)
[2] Uit de verdere bespreking naar aanleiding van het amendement Vanlerberghe, blijkt dat "sociale zaken" moet gelezen worden als "sociale zekerheid". http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=4&NR=738&VOLGNR=5&LANG=nl
[3] Senaat, 2007-2008, 28 mei 2008, Ontwerp van programmawet, Verslag namens de commissie voor de sociale aangelegenheden, uitgebracht namens de heer Brotchi, Wetgevingsstuk nr. 4-738/5.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten