17 mei 2009

De eerstelijns- of eenheidsrechtbank en de toekomst van de arbeidsgerechten


door Koen Nevens

1. Minister van Justitie Stefaan De Clerck ijvert voor een "justitieel éénheidsloket" dat deel zal uitmaken van nog op te richten eerstelijnsrechtbanken. Deze laatsten zouden per arrondissement de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel en de arbeidsrechtbank groeperen. Niet alleen de magistratuur zou de oprichting van dergelijke eerstelijnsrechtbanken genegen zijn, maar ook vele politieke partijen zijn daarvoor gewonnen. Het regeerakkoord van de huidige regering bewijst dit: "Deze reflectie zou kunnen leiden tot het oprichten van een grote eerstelijnsrechtbank die, met uitzondering van de vredegerechten en de politierechtbanken, de gespecialiseerde rechtbanken groepeert met respect voor hun eigenheden (milieurecht, sociaal recht, handelsrecht, burgerlijk recht, strafrecht, … ), inclusief een nog op te richten familierechtbank en eventueel een administratieve rechtbank. De specificiteit van de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel zal worden verzekerd door het behoud van de sociale rechters en de rechters in handelszaken."

In 2005 diende volksvertegenwoordiger Frans Borginon (VLD) trouwens reeds een wetsvoorstel in dat de horizontale integratie van de rechtbanken op het niveau van eerste aanleg (arbeidsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, rechtbank van koophandel, vredegerecht, politierechtbank), in een overkoepelende éénheidsrechtbank of arrondissementsrechtbank, beoogde, evenwel met behoud van specialisatie. Op het niveau van tweede aanleg, zouden de arbeidshoven dan geïntegreerd worden in de hoven van beroep. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling de bestaande structuren af te schaffen, maar te laten voortbestaan als onderafdelingen van de overkoepelende éénheidsrechtbank. De voordelen die in het vooruitzicht werden gesteld, werden als volgt samengevat: meer flexibiliteit en mobiliteit van magistraten, meer specialisatie en minder bevoegdheidsconflicten (cf. Parl. St. Kamer 2004-2005, nr. 1571/1).

Ook in een resolutie van 26 mei 1998 van Kamer en Senaat werd "het bestuderen van de horizontale integratie van de rechtbanken op het niveau van de eerste aanleg" reeds vooropgesteld (Parl. St. Kamer 1997-1998, nr. 1568/2, p. 37). Deze resolutie werd aangenomen ingevolge het zogenaamde Octopus-akkoord, een voortvloeisel van de affaire-Dutroux.

2. De oprichting van een eerstelijns- of eenheidsrechtbank doet, ondanks alle nuances die de voorstellen in zich dragen (vb. behoud van lekenrechters in sociale zaken, behoud van specialisatie door het inrichten van verschillende kamers per eenheidsrechtbank), zonder meer de zelfstandigheid van de arbeidsrechtbanken teniet. Daarmee wordt afgerekend met wat door sommigen wordt beschouwd als een instituut of een onderdeel van de sociale overlegeconomie, of minstens als een factor van autonomie van het arbeids- en sociaal recht.

De arbeidsrechtbanken vormen daarenboven ook een stukje traditie. Zij stammen immers af van de werkrechtersraden (conseil de prud'hommes), die door Napoleon werden opgericht omdat de éénheidsrechtbank die was ingesteld bij de Franse GW van 1791, net niet bij machte bleek arbeidszaken met kennis van zaken te beslechten (cf. J. Petit, Arbeidsgerechten en sociaal procesrecht, in APR, Gent, Story-Scientia, 1980, p. 8-9). In onze streken werd de eerste werkrechtersraad opgericht in Gent (1810). Het is echter pas in 1859 zou de instelling van werkrechtersraden in ons land veralgemeend zou worden (Wet 7 februari 1859, BS 12 februari 1859) .

3. In de laatste editie van de Juristenkrant (13 mei 2009, nr. 189, p. 14) spreekt Lieven Lenaerts, raadsheer bij het Arbeidshof te Brussel, zich uit over het "opgewarmd" voorstel van minister De Clerck. Zo waarschuwt hij ervoor dat de arbeidsgerechten hun maatschappelijke taak waarmaken en dat men dit niet mag laten verwateren door een structuurverandering die niet tot een inhoudelijke versterking leidt.

Lieven Lenaerts pleit voor een verdieping van de specialisatie en een grotere mobiliteit van rechters over de grenzen van de hoven of rechtbanken heen, wat dus iets anders is dan het "poolen" van rechters bij één en dezelfde rechtbank, ongeacht hun expertise. "Wanneer ik weinig vertrouwen heb in een familierechter die een sociaal conflict moet oplossen , wil ik daar even ootmoetig aan toevoegen dat ik als sociale magistraat evenmin vertrouwen heb in mezelf om op een moderne manier de juiste beslissing te nemen in zeg maar de plaatsing van een deliquente jongere met een psychiatrische problematiek", schrijft hij heel eerlijk en ook zeer terecht. Samen met hem vind ik het heel wat zinvoller dat een rechter in de arbeidsrechtbank te Brugge ook zonder probleem zou kunnen zetelen in pakweg Veurne of Ieper, wanneer de nood daartoe zich doet voelen.

Daarenboven rijst de vraag of het oprichten van eenheids- of eerstelijnsrechtbanken, met aan de voorgevel een "loket" dat de burger te woord moet staan, niet veel weg heeft van 'window-dressing', als achter die voorgevel toch weer verschillende kamertjes verscholen zitten. Ik deel trouwens ook de mening van Lenaerts dat "bevoegdheidsdiscussies marginaal zijn en niet het reële probleem van Justitie vormen". De minister en de pers laten nochtans uitschijnen dat de burger, of diens raadsman, op procedureel vlak te pas en te onpas de exceptie van onbevoegdheid (cf. art. 639-644 Ger.W.) in hun gezicht geworpen krijgen...

Geen opmerkingen: