12 januari 2012

Tegemoetkoming voor gehandicapten hoeft niet voor alle vreemdelingen


De prejudiciële vraag

Schendt artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in ‘ samenhang ’ gelezen met artikel 191 ervan, met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, doordat het een onderscheid maakt tussen een vreemdeling die ingevolge een machtiging om zich in het koninkrijk te vestigen in het bevolkingsregister is ingeschreven en een vreemdeling die ingevolge een machtiging om in het koninkrijk onbeperkt te verblijven in het vreemdelingenregister is ingeschreven ?

Het antwoord van het Hof

Artikel 4, § 1, van de wet van 27 februari 1987 somt de categorieën van personen op aan wie een tegemoetkoming voor gehandicapten kan worden toegekend, waartoe ook verschillende categorieën van vreemdelingen behoren. Artikel 4, § 2, machtigt de Koning ertoe om, onder bepaalde voorwaarden, het toepassingsgebied van de wet uit te breiden tot andere categorieën van personen. Het toepassingsgebied van de wet wordt aldus bepaald door, enerzijds, artikel 4, § 1, en door, anderzijds, artikel 4, § 2, van de wet van 27 februari 1987, in samenhang gelezen met de koninklijke besluiten uitgevaardigd op grond van die wetsbepaling.

Bij zijn arrest nr. 153/2007 van 12 december 2007 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 een discriminatie inhoudt, in zoverre het de vreemdeling die ingevolge een machtiging om zich in het Koninkrijk te vestigen in het bevolkingsregister is ingeschreven, uitsluit van het voordeel van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. Die discriminatie werd ongedaan gemaakt door het koninklijk besluit van 17 juli 2006, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 9 februari 2009, op grond van de machtiging daartoe aan de Koning verleend.

De vaststelling door het Hof, in het voormelde arrest nr. 153/2007, dat artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 een discriminatie inhield, in zoverre het de vreemdeling die in het bevolkingsregister is ingeschreven, uitsloot van het voordeel van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, werd gemotiveerd als volgt :
De vaststelling door het Hof, in het voormelde arrest nr. 153/2007, dat artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 een discriminatie inhield, in zoverre het de vreemdeling die in het bevolkingsregister is ingeschreven, uitsloot van het voordeel van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, werd gemotiveerd als volgt :
Het sloot aldus aan bij de wil van de wetgever die in de parlementaire voorbereiding als volgt werd uitgedrukt :
‘ Nieuw is de categorie van de vreemdelingen die ingeschreven is in het bevolkingsregister. Aangezien er geen feitelijke, noch juridische argumenten zijn die een andere behandeling dan de Belgen rechtvaardigen, worden ook zij toegelaten tot het recht op maatschappelijke integratie ’ (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, p. 12).
Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat, hoewel kan worden aangenomen dat een vreemdeling die ertoe is gemachtigd in België te verblijven, ofwel voor korte duur (hoofdstuk 2 van de vreemdelingenwet), ofwel voor een duur van meer dan drie maanden, en die bijgevolg is ingeschreven in het vreemdelingenregister (artikel 12 van dezelfde wet), geen voldoende sterke band met België vertoont om de tegemoetkomingen te genieten waarin de wet van 27 februari 1987 voorziet, er geen ‘ zeer sterke overwegingen ’ bestaan die het mogelijk maken - en bijgevolg is het niet redelijkerwijze verantwoord - de vreemdeling die ertoe is gemachtigd zich in België te vestigen en bijgevolg in het bevolkingsregister is ingeschreven, en wegens zijn administratief statuut wordt geacht op definitieve wijze of op zijn minst voor een betekenisvolle duur in België te zijn gevestigd, van het voordeel van die tegemoetkomingen uit te sluiten.
Uit de motivering van het hierboven geciteerde arrest nr. 153/2007 blijkt dat artikel 4 van de wet van 27 februari 1987, in samenhang gelezen met het koninklijk besluit van 17 juli 2006, geen discriminatie inhoudt, in zoverre het toepassingsgebied van de wet niet werd uitgebreid tot de vreemdelingen die, ingevolge een toelating of een machtiging om in het Koninkrijk te verblijven voor een duur van meer dan drie maanden, in het vreemdelingenregister zijn ingeschreven, aangezien het administratief statuut van die personen aantoont dat zij een band met België hebben die de wetgever als minder sterk kon beschouwen dan die welke de personen die in het bevolkingsregister zijn ingeschreven, vertonen. De gevolgen van dat onderscheid zijn niet onevenredig, nu de vreemdeling aan wie de tegemoetkoming voor gehandicapten wordt geweigerd, in voorkomend geval aanspraak kan maken op maatschappelijke dienstverlening waarbij met zijn handicap rekening wordt gehouden.

Geen opmerkingen: