26 juli 2007

Wie brugpensioen wil krijgen, moet in het land verblijven

door K. Nevens

1. In een arrest van 28 april 2005 had het Arbeidshof te Brussel geoordeeld dat de verplichting die aan een bruggepensioneerde - net zoals aan alle werklozen - wordt opgelegd om zijn gewone verblijfplaats in België te hebben en effectief in België te verblijven (art. 66 KB werkloosheid), in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en op grond van artikel 159 G.W. buiten beschouwing moest worden gelaten. Dit grondwetsartikel bepaalt dat de hoven en rechtbanken besluiten slechts hoeven toe te passen in zoverre zij in overeenstemming zijn met de wetten, waaronder ook de Grondwet en bepalingen uit internationale verdragen met directe werking, worden begrepen.

Het Arbeidshof steunde haar beslissing op arrest nr. 63/93 van het Arbitragehof. In dit arrest overwoog het Arbitragehof dat "nu de conventioneel bruggepensioneerden wel zijn vrijgesteld van alle vereisten die hun principiële aanwezigheid in België zouden kunnen rechtvaardigen, blijkt niet waarom niettemin voor hen - in tegenstelling tot hen die een rustpensioen genieten - de voorwaarde blijft dat zij hun gewone verblijfplaats in België moeten hebben en er bovendien moeten verblijven. Zodoende wordt hun bewegingsvrijheid op belangrijke wijze beperkt in vergelijking tot de andere belanghebbenden tussen 60 en 65 jaar terwijl niet blijkt dat dit nodig zou zijn voor het naast elkaar in stand houden van de stelsels van het conventioneel brugpensioen en van het rustpensioen dat de wetgever heeft willen vrijwaren".

2. Het Hof van Cassatie vernietigde evenwel het arrest van het Arbeidshof. Het Hof van Cassatie wijst erop dat conventioneel bruggepensioneerden en rustgepensioneerden zich in een verschillende positie bevinden wat betreft de arbeid die zij nog mogen verrichten. Dienaangaande zijn de regels in het Werkloosheidsbesluit strenger en rechtvaardigen zij volgens het Hof de verblijfsvoorwaarde. Immers, "deze toekenningsvoorwaarde (...) heeft tot doel de inspectiediensten (...) in staat te stellen om te controleren of de situatie van een persoon die heeft verklaard dat hij werkloos is, niet zodanig is gewijzigd dat dit gevolgen heeft voor de toegekende uitkering. De doeltreffendheid van het toezicht, dat onder meer bedoeld is om controle uit te oefenen op het eventuele bestaan van door de betrokken werkloze niet-aangegeven bronnen van inkomsten, berust in ruime mate hierop dat de controle onverwacht is en ter plaatse kan worden verricht, daar de bevoegde diensten moeten kunnen nagaan of de door de werkloze verstrekte gegevens overeenstemmen met de werkelijkheid." Met andere woorden, "de specificiteit van het toezicht inzake werkloosheidsuitkeringen rechtvaardigt de invoering van meer beperkende maatregelen dan bij de controle inzake andere uitkeringen zoals een rustpensioen".

Door bruggepensioneerden en rustgepensioneerden op een zelfde wijze te behandelen wat betreft de verblijfsvoorwaarde, schendt men volgens het Hof van Cassatie het gelijkheidsbeginsel. Dit lijkt regelrecht in te gaan tegen hoger vermeld arrest van het Arbitragehof.

3. Tenslotte kan nog erop worden gewezen dat artikel 66 van het Werkloosheidsbesluit bij KB van 6 februari 2003 werd gewijzigd. Het begrip "gewone verblijfplaats" werd vervangen dor de term "hoofdverblijfplaats", die in artikel 27, 12° van het Werkloosheidsbesluit thans wordt gedefinieerd als "de verblijfplaats in de zin van artikel 3 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen".

Geen opmerkingen: