04 februari 2008

Thierry Claeys wil dat wetgever opzeggingstermijnen voor hogere bedienden vastlegt

door Koen Nevens

1.
De opzeggingstermijn van voor onbepaalde duur aangeworven bedienden die meer verdienen dan een te indexeren bedrag van 16.100 euro [anno 2008: 28.580 euro (B.S. 30 november 2007)] worden in beginsel vastgesteld bij een overeenkomst, ten vroegste gesloten op het ogenblik waarop de opzegging wordt gegeven. Indien de partijen het niet eens geraken, stelt de rechtbank de opzeggingstermijn vast (art. 82, §3 Arbeidsovereenkomstenwet).

De wet bepaalt dat bij de berekening hiervan de verworven anciënniteit op het ogenblik van de opzegging hierbij in acht moet worden genomen (art. 82, §4 Arbeidsovereenkomstenwet). Daarbij dient de werkgever die het initiatief tot opzegging neemt, de minima die de wet vooropstelt voor lagere bedienden, te respecteren. Het betreft de welgekende drie maanden plus drie maanden extra per aangevatte schijf van vijf jaar anciënniteit (art. 82, §2 Arbeidsovereenkomstenwet).

2. In de praktijk doen de partijen en de arbeidshoven en –gerechten niet zelden expliciet of impliciet een beroep op de formule Claeys, een berekeningsmethode die sedert 1973 wordt uitgewerkt door meester Thierry Claeys en zijn medewerkers. Dit jaar werd de formule op basis van de rechtspraak uit de periode 2003-2007 voor de achtste maal aangepast. Voor de gelegenheid werd de website www.formuleclaeys.be gelanceerd en uitte de bedenker van de formule in de media ook openlijk kritiek op de gang van zaken, die hij betitelde als een “loterij”.

Vooreerst werd vastgesteld dat de formule Claeys zeker niet door alle arbeidshoven en –gerechten wordt toegepast. Dit hoeft uiteraard niet te verrassen. Zo heeft de formule geen enkele wettelijke waarde, hoewel sommige mensen wel eens spreken over “de wet Claeys”. Ten tweede gebruikt de formule parameters zoals loon en leeftijd, die helemaal niet wettelijk werden verankerd. De vraag rijst zelfs of het gebruik van de parameter ‘leeftijd’ in overeenstemming is met de discriminatiewetgeving (cf. art. 12, §1 Anti-discriminatiewet 10 mei 2007) en in zekere mate ook geen ‘self fulfilling prophecy’-gehalte heeft. Dat het ontslaan van oudere bedienden kostelijk is, is te wijten aan het in rekening brengen van het ouderdomscriterium.

Ten tweede dokterden de medewerkers van meester Claeys ook een aparte formule uit voor werknemers die meer dan 120.000 euro/jaar verdienen omdat werd vastgesteld dat de rechtspraak in die gevallen veel minder oog had voor de parameter ‘loon’. Het was algemeen geweten dat ook die component vaak te zwaar doorwoog en aanleiding kon geven tot een te kostelijk ontslag.

3. Thierry Claeys meent dat de wetgever dringend wettelijke opzeggingstermijnen moet vastleggen. Volgens hem zou de rechtszekerheid hiermee gediend zijn. Hij stelt voor één maand opzeg per dienstjaar toe te kennen, met een minimum van drie maanden en een maximum van vierentwintig. Het voorstel is niet eens zo revolutionair, behalve dan misschien wanneer hieraan het pleidooi ter gelijkschakeling van arbeiders, lagere bedienden en hogere bedienden wordt toegevoegd.

Geen opmerkingen: