Wim Vandeputte
Na het Arbeidshof te Brussel, wees ook het Hof van Cassatie onlangs een verzoek tot wraking van een rechter (werknemer) in sociale zaken af. Het verzoek betrof ditmaal een raadsheer in het Arbeidshof te Antwerpen, wiens onpartijdigheid door de verzoekende werknemer in twijfel werd getrokken.
Naar aanleiding van een geschil over de sociale verkiezingen, moest het Hof van Cassatie zich in een incidentele procedure buigen over een verzoek tot wraking van een raadsheer in sociale zaken. Het ging om een raadsheer in sociale zaken benoemd als werknemer in het Arbeidshof te Antwerpen. In een arrest van 2 juni 2008 verwierp het Hof van Cassatie het verzoek tot wraking. Het bevestigde de principiële onpartijdigheid van de raadsheer in sociale zaken en sloot zich daarmee aan bij de visie van het arbeidshof in Brussel, dat een vijftal weken eerder in gelijkaardige omstandigheden twee verzoeken tot wraking van een rechter in sociale zaken had verworpen (zie De Juristenkrant nr. 170, p. 1-2).
Net als het Arbeidshof te Brussel diende het Arbeidshof te Antwerpen zich op vraag van een werknemer uit te spreken over een verzoek tot wraking van een rechter (werknemer) in sociale zaken zetelend in de arbeidsrechtbank. De werknemer stelde in de procedure voor de arbeidsrechtbank het wettelijke monopolie van de representatieve werknemersorganisaties om kandidaten aan te duiden voor de sociale verkiezingen in vraag. Hij meende dat een rechter in sociale zaken benoemd op voordracht van een van deze organisaties, niet over de vereiste onpartijdigheid beschikt om hierover te oordelen. In tegenstelling tot het Brusselse arbeidshof, opteerde het Antwerpse ervoor om de zaak te behandelen in een kamer met één beroepsmagistraat en twee raadsheren in sociale zaken, waarvan één benoemd als werknemer. De werknemer achtte het daarop nodig om ook deze laatste te wraken. Dat leidde op zijn beurt tot een nieuwe wrakingsprocedure, ditmaal voor het Hof van Cassatie.
Het Hof van Cassatie maakte in zijn arrest korte metten met de argumentatie van de werknemer. In de mate dat het verzoek tot wraking gebaseerd is op de grond van wettige verdenking (artikel 828, 1° van het Gerechtelijk Wetboek), vindt het volgens het Hof geen steun in de wet. De wijze van voordracht van de raadsheren in sociale zaken wordt immers door het Gerechtelijk Wetboek zelf uitdrukkelijk opgelegd, meer bepaald in de artikelen 199 en 216. Het Hof beklemtoont dat deze wijze van voordracht niet indruist tegen de eisen van onpartijdigheid gesteld door het EVRM. Een raadsheer in sociale zaken zetelt net als een beroepsmagistraat in persoonlijke naam en niet als vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie, zodat er zich geen probleem van partijdigheid voordoet.
Daarnaast wierp de werknemer op dat de regeling van de artikelen 199 en 216 van het Gerechtelijk Wetboek in strijd zou zijn met zijn recht op een onpartijdige rechter, zoals vervat in artikel 13 van de Grondwet. De werknemer verzocht het Hof van Cassatie om hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof. Het Hof gaat niet op deze suggestie in, daar het ervan uitgaat dat de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek niet in strijd zijn met de Belgische Grondwet. In die omstandigheden een prejudiciële vraag stellen, zou volgens het Hof in strijd zijn met zijn opdracht om de goede rechtsbedeling te handhaven door binnen een termijn van acht dagen uitspraak te doen over de wraking.
Met deze argumentatie wordt het verzoek tot wraking van de betrokken raadsheer in sociale zaken van tafel geveegd. Het Vlaams Belang, dat in deze procedure andermaal een bron van inspiratie bleek voor de verzoekende werknemer, verliest daardoor opnieuw een veldslag in de juridische oorlog die het zelf aan de gevestigde werknemersorganisaties heeft verklaard.
Bron: Cass. 2 juni 2008, arrest nr. C.08.0215.N
Geen opmerkingen:
Een reactie posten