30 mei 2008

Cassatierechtspraak in sociale zaken: maart en april


Cass., S.06.0089.F, 3 maart 2008 (Cableries Namuroises t./ DJ)

Ontslag – dringende reden

De omstandigheid dat de feiten op grond waarvan de werknemer werd ontslagen en de eerdere feiten die de werkgever inroept om de ernst van deze feiten te verduidelijken, van die aard zijn om ook een inbreuk te betekenen op de verplichtingen die krachtens de artikelen 16 en 17, 1° en 2° van de Arbeidsovereenkomstenwet, impliceert niet dat deze feiten niet als onafhankelijk van mekaar kunnen worden beschouwd en impliceert ook niet dat er sprake is van een continuïteit in een foutieve houding die van aard is aan de eerste feiten aan te merken als een dringende reden.


Cass., S.07.0098.F, 7 april 2008 (SF t./ Dole Europe)

Opzegging (bediende) – berekeningswijze – voorafgaand akkoord

Klik hier voor een bespreking.


Cass., P.07.0631.N 8 april 2008 (Meybama)

Sociaal strafrecht – samenloop van misdrijven – bepaling geldboete bij inbreuk ten aanzien van verschillende werknemers
Sociaal strafrecht – begrip ‘werkgever’
Sociale zekerheid – niet-betalen bijdragen – ambtshalve veroordeling van de werkgever tot betaling van vergoeding gelijk aan het drievoudige van de ontdoken bijdragen

1) Wanneer de strafrechter aan wie gelijktijdig verschillende misdrijven worden voorgelegd, oordeelt dat deze de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet mag hij overeenkomstig artikel 65, eerste lid, Strafwetboek daarvoor slechts één straf, namelijk de zwaarste, uitspreken. Bij samenloop van misdrijven die strafbaar zijn met een geldboete die zoveel maal wordt toegepast als er werknemers bij het misdrijf betrokken zijn, wordt de geldboete zoveel maal toegepast als het totaal aantal werknemers dat bij die misdrijven betrokken is. Deze regel kan alleen maar toegepast worden voor zover de onderscheiden feiten gelijkaardig zijn, met dezelfde misdrijfomschrijving, en alle strafbaar zijn gesteld door dezelfde wettelijke bepaling.

2) Krachtens de artikelen 2 en 3 Arbeidsovereenkomstenwet is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij een werknemer zich verbindt, tegen loon, onder het gezag van een werkgever arbeid te verrichten. Het verrichten van arbeid onder het gezag van de werkgever is een essentieel element van de arbeidsovereenkomst. Die voor een arbeidsovereenkomst kenmerkende gezagsverhouding houdt een juridische afhankelijkheid in. Krachtens artikel 3, eerste lid, Wet Buitenlandse Arbeidskrachten is deze wet van toepassing op de buitenlandse werknemers en op de werkgevers. Krachtens artikel 3, tweede lid, worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld:
"1° met buitenlandse werknemers: de buitenlandse onderdanen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon;
2° met werkgevers: de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen."
Artikel 1 Loonbeschermingswet en artikel 1 Sociale Documentenwet hebben dezelfde en artikel 1, § 1, RSZ-wet heeft een gelijkaardige draagwijdte als artikel 3 Wet Buitenlandse Arbeidskrachten.
Uit de voormelde bepalingen volgt dat de opdrachtgever die personen onder zijn juridisch gezag arbeidsprestaties laat verrichten, werkgever is van de betrokken personen in de zin van artikel 12, 1°, a), Wet Buitenlandse Arbeidskrachten en de andere in het onderdeel aangewezen wetsbepalingen.

3) Krachtens artikel 35, § 1, eerste lid, 1°, RSZ-wet worden de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die zich niet schikken naar de bepalingen voorgeschreven door de wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, gestraft met gevangenisstraf en met een geldboete, of met een van die straffen alleen. Artikel 35, § 1, derde lid, RSZ-wet bepaalt: "De rechter die de straf uitspreekt ten laste van de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, veroordeelt ambtshalve de werkgever tot betaling aan de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen van de bijdragen, bijdrageopslagen en verwijlinteresten die niet aan de Rijksdienst werden gestort." Artikel 35, § 1, vierde lid, RSZ-wet bepaalt: "Bij bedrieglijke onderwerping van een of meer personen aan de toepassing van deze wet, veroordeelt de rechter ambtshalve de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers tot betaling aan de inningsinstelling van de socialezekerheidsbijdragen van een vergoeding gelijk aan het driedubbel van de bedrieglijk aangegeven bijdragen." Artikel 35, § 1, vijfde lid, RSZ-wet bepaalt: "Bij niet-onderwerping van één of meer personen aan de toepassing van deze wet, veroordeelt de rechter ambtshalve de werkgever, en in voorkomend geval de hoofdelijk aansprakelijke aannemer bedoeld bij artikel 30bis, § 3, tweede lid, wat betreft de personen tewerkgesteld door zijn medecontractant bij de uitvoering van de werken, tot betaling aan het inningsorganisme van de socialezekerheidsbijdragen van een vergoeding gelijk aan het drievoud van de ontdoken bijdragen." Krachtens artikel 37 RSZ-wet is de werkgever civielrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers worden veroordeeld.

Uit de samenhang van de voormelde bepalingen volgt dat de bij artikel 35, § 1, vijfde lid, RSZ-wet bedoelde ambtshalve veroordeling tot betaling van een vergoeding gelijk aan het drievoud van de ontdoken bijdragen, steeds wordt opgelegd aan diegene die volgens de regels van het burgerlijk recht of van het arbeidsrecht als werkgever kan worden gekwalificeerd, ongeacht of deze zelf dan wel zijn aangestelde of lasthebber de inbreuk heeft gepleegd. Zoals de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever voor de boeten en de kosten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers worden veroordeeld, is dit een afwijking van het rechtsbeginsel van het persoonlijk karakter van de straffen.


Cass., C.06.0675.F, 21 april 2008 (Ethias t./ MC en ANMC)

ZIV-wet – wettelijke subrogatie in hoofde van verzekeringsinstelling – cumulatie met gemeenrechtelijke schadevergoeding

Krachtens artikel 76quater, § 2, eerste alinea van de wet van 9 augustus 1963 en artikel 136, §2, eerste alinea van de gecoördineerde ZIV-wet (14 juli 1994) worden de in die wet voorziene uitkeringen geweigerd indien voor de schade voortvloeiend uit ziekte, letsels, functionele stoornissen of overlijden, krachtens een andere Belgische wetgeving, een vreemde wetgeving of in het gemeen recht werkelijk schadeloosstelling is verleend. Overeenkomstig de vierde alinea van diezelfde paragraaf treedt de verzekeringsinstelling rechtens in de plaats van de rechthebbende; deze indeplaatsstelling geldt, tot beloop van het bedrag van de verleende prestaties, voor het geheel van de sommen die krachtens een Belgische wetgeving, een buitenlandse wetgeving of het gemeen recht verschuldigd zijn en die de in het eerste lid bedoelde schade geheel of gedeeltelijk vergoeden.

Hieruit volgt dat de verzekeringsinstelling die aan een rechthebbende een uitkering heeft toegekend aan deze wordt gesubrogeerd, rekening houdende met een eventuele verdeling van aansprakelijkheid, wat betreft de sommen die zijn verschuldigd door de derde aansprakelijke of zijn verzekeraar, zonder dat moet worden nagegaan of deze sommen dezelfde schade vergoeden die door de toegekende uitkering wordt gedekt, in zoverre de schade die door deze sommen wordt vergoed van die aard is om de toekenning van de uitkering te rechtvaardigen.

De toepassing van deze regel, die niet ertoe leidt dat het cumulatieverbod uit hoger vermelde artikelen wordt uitgebreid, garandeert het slachtoffer, binnen de grenzen van een eventuele verdeling van aansprakelijkheid, de integrale vergoeding van de geleden schade, terwijl wordt vermeden dat hij een vergoeding zou kunnen ontvangen die groter is dan de schade.

Cass., S.07.0079.N, 28 april 2008 (KBC t./ DSP)

Arbeidsongeval – plotselinge gebeurtenis – langdurig oncomfortabele houding

Krachtens artikel 7, eerste lid, van de Arbeidsongevallenwet, wordt voor de toepassing van deze wet als arbeidsongeval aangezien elk ongeval dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt. Krachtens artikel 9 van zelfde wet, wordt wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden benevens het bestaan van het letsel een plotselinge gebeurtenis aanwijzen, het letsel, behoudens tegenbewijs, vermoed door een ongeval te zijn veroorzaakt.

De plotselinge gebeurtenis moet een in de tijd definieerbaar feit van relatief korte duur zijn. Het behoort aan de rechter te oordelen of de duurtijd van een gebeurtenis de grens overschrijdt van wat als een plotselinge gebeurtenis kan worden aangezien. Een langdurige oncomfortabele houding die door overbelasting letsels veroorzaakt, kan, naar gelang het geval, als een plotselinge gebeurtenis worden aangezien.

De appelrechters vermochten te oordelen dat de verweerder “een plotse gebeurtenis aantoont, nu hij een in tijd en ruimte situeerbaar gegeven in de uitvoering van de arbeid aanwijst als oorzaak van zijn letsels, nl. het gedurende 5 uur monteren van tyzers in een oncomfortabele houding, dit is in hurkzit en teenstand in een krappe ruimte met onaangepaste veiligheidsschoenen.”

Met letsel in de zin van de artikelen 7 en 9 van de Arbeidsongevallenwet, dient in beginsel elke gezondheidsschade te worden verstaan. De rechter mag de aard van de gezondheidsschade betrekken in zijn beoordeling van de vraag of deze kon worden veroorzaakt door een plotselinge gebeurtenis.De enkele omstandigheid dat de gezondheidsschade evolutief is ontstaan tijdens de duur van een niet-kortstondige gebeurtenis, belet de rechter evenwel niet die gebeurtenis te aanzien als een plotselinge gebeurtenis in de zin van het artikel 9 van de Arbeidsongevallenwet.

Geen opmerkingen: