16 juni 2008

Programmawet en wet diverse bepalingen van 8 juni 2008


door Koen Nevens

1. Vandaag, 16 juni, werd een zoveelste programmawet en wet diverse bepalingen in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Deze wetten hebben als afkondigingdatum 8 juni 2006 en bevatten uiteraard ook enkele bepalingen van sociaalrechtelijke aard. Ik zet er enkele op een rijtje.

2. Naast verschillende maatregelen ter verhoging van de koopkracht, die hun weerslag hebben op de kinderbijslag- en pensioenwetten (Titel V - Hoofdstuk I) en maatregelen inzake de werkbonus en de dienstencheque-regeling (Titel VIII), voegt artikel 32 van de programmawet een lid toe aan artikel 42 van de RSZ-wet. Het nieuwe lid luidt als volgt: “De door een werknemer ingestelde vordering tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor de erkenning van zijn subjectief recht ten opzichte van voormelde Rijksdienst moet, op straffe van verval, ingediend worden binnen de drie maanden na de kennisgeving door voormelde Rijksdienst van de beslissing inzake onderwerping of weigering van onderwerping.” Dit artikel treedt in werking op de eerste dag van het volgende kwartaal. Daarmee past de programmawetgever een mouw aan het feit dat de vermeende werknemer over geen specifieke termijn beschikte om een beslissing van de RSZ tot weigering van inschrijving aan te vechten. Er werd dan ook aangenomen dat de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van 10 jaar moest worden toegepast (zie hieromtrent E. Van Oostveldt, “De RSZ weigert de aangifte van een werknemer: hoe en wanneer reageren?”, http://www.bellaw-intranet.be/PDF/sc0817.pdf).

3. Artikel 59 van de Wet diverse bepalingen vult artikel 20bis van de Arbeidsongevallenwet verder aan en geeft een wettelijke invulling aan het begrip “belangrijkste kostwinner”. Het nieuwe lid stelt: "De getroffene wordt als de belangrijkste kostwinner beschouwd wanneer het gedeelte van zijn inkomen dat effectief diende als bijdrage, zowel in geld als in natura, in het onderhoud van de bloedverwanten in opgaande lijn op het ogenblik van het ongeval meer bedroeg dan het geglobaliseerd inkomen van de bloedverwanten in opgaande lijn, waarin de bijdrage, zowel in geld als in natura, van de getroffene niet is begrepen. Bij de vaststelling van de financiële bijdrage, zowel in geld als in natura, van de getroffene worden de kosten voor zijn eigen onderhoud niet in aanmerking genomen”. Deze bepaling bedoelt een einde te maken aan de controverse die terzake bestond in de jurisprudentie. (Zie Cass. 18 januari 1993, http://www.cass.be/; Cass. 8 oktober 2001, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20011008-14;
Cass. 7 februari 2005,
http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20050207-5;
Cass. 6 juni 2005, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20050606-8).
De wetgever neemt de door het Hof van Cassatie vastgestelde criteria over (M.v.t. bij ontwerp van wet diverse bepalingen I, Parl. St. Kamer 2007-2008, nr. 1012/1, 42).

4. Voorts wordt artikel 41quater, §3 van de RSZ-wet vervangen door een nieuwe bepaling die de invordering van de socialezekerheidsbijdragen moet verbeteren (art. 34 Wet diverse bepalingen I). Hetzelfde geldt voor artikel 23ter, §3 van het Sociaal Statuut der Zelfstandigen (art. 58 Wet diverse bepalingen I). Deze wijziging is vooral van belang voor de notariële praktijk.

Geen opmerkingen: