03 augustus 2008

Internationaal privaatrecht, arbeidsovereenkomst en terbeschikkingstelling van personeel: de Parc/Virgin-zaak


door Koen Nevens


1. Een piloot wordt aangeworven door Parc Selection, een onderneming gevestigd op het eiland Man - een crown dependency van het Verenigd Koningrijk, gelegen in de Ierse Zee - en ter beschikking gesteld van Virgin Express in België. Deze terbeschikkingstelling is gebaseerd op een overeenkomst tussen Parc Aviation, een Ierse onderneming met zetel in Dublin, en Virgin Express.


In de overeenkomst tussen de piloot en Parc Selection wordt bepaald dat ingeval van een geschil de gerechten van het eiland Man rechtsmacht zouden hebben en dat ook het recht van dit eiland toepasselijk is op de overeenkomst. De partijen sluiten opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur, die steeds de mogelijkheid bevatten voor Parc Selection om deze op te zeggen met een termijn van minstens één maand wanneer de overeenkomst tussen Parc Aviation en Virgin Express zou worden beëindigd. Op 24 augustus 1999 zegt Parc Selection met ingang van 31 oktober van dat jaar, de overeenkomst met de piloot op.

De piloot dagvaardt Parc Selection en Virgin Express en wendt zich tot de Arbeidsrechtbank van Brussel. Hij vordert onder andere de betaling van een opzeggingsvergoeding op grond van de Belgische Arbeidsovereenkomstenwet. De arbeidsrechtbank verklaart de vordering evenwel onontvankelijk wegens onbevoegdheid. De rechtbank was van oordeel dat er sprake was van een overeenkomst voor zelfstandige samenwerking en niet van een arbeidsovereenkomst , zodat de bevoegdheidsclausule geldig was. De rechtbank voegde daar aan toe dat er geen sprake was van een verboden terbeschikkingstelling van de piloot aan Virgin Express. Op 10 juni 2006 deed het Arbeidshof te Brussel in beroep uitspraak over deze zaak.

De dagvaarding en de betekening ervan aan een vennootschap met maatschappelijke zetel in het buitenland

2. De piloot dagvaardde Parc Selection, gevestigd op het eiland Man, aan het adres van Parc Aviation in Dublin, Ierland. De gerechtsdeurwaarder die door hem werd aangesteld, "en van wie aardrijkskunde niet bepaald zijn fort lijkt te zijn" aldus het Arbeidshof, liet de dagvaarding voorts betekenen aan de gerechtelijke autoriteiten van Noord-Ierland. Parc Selection wierp dan ook de nietigheid van de dagvaarding op ex artikel 702 Ger.W. Het Arbeidshof wimpelde dit af door erop te wijzen dat de verweerder geen belangenschade had geleden. Zij had immers vanaf eerste aanleg regelmatig deelgenomen aan het tegensprekelijk debat. Het Arbeidshof voegde er ten overvloede aan toe dat Parc Aviation en Parc Selection zelf verwarring hadden gesticht in hun briefwisseling met de piloot. Wat betreft de vergissing van de gerechtsdeurwaarder wijst het Hof erop dat het Verdrag van Den Haag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken, niet in een nietigheidssanctie voorziet.

De (internationale) rechtsmacht van de Belgische arbeidsgerechten

3. Het Arbeidshof wijst erop dat het EEX-Verdrag geen toepassing kan vinden ten aanzien van Parc Selection. Het eiland Man is immers een crown dependency van het Verenigd Koninkrijk, maar maakt er geen deel van uit. De rechtsmacht van de Belgische gerechten moet in dat geval overeenkomstig het Belgische internationaal privaatrecht (IPR) worden beoordeeld, met dien verstande dat het Wetboek IPR (WIPR), dat op 1 oktober 2004 in werking trad, niet van toepassing was op het geschil dat werd ingeleid in 2000.

Het Arbeidshof besloot dat het thans opgeheven artikel 635 Ger.W., 3° of 10°, zich niet ertegen verzet dat de partijen een rechtsmachtbeding sluiten. Met betrekking tot artikel 630 Ger.W. juncto artikel 627, 9° Ger.W. volgt het Hof de heersende rechtsleer. Deze bepalingen hebben geen betrekking op de internationale rechtsmacht van de arbeidsgerechten, doch verbieden territoriale bevoegdheidsclausules in arbeidsovereenkomsten. Parc Selection werd om deze redenen buiten de zaak gesteld.

Artikel 96 WIPR bepaalt thans dat de Belgische rechters bevoegd zijn om kennis te nemen van de vorderingen aangaande verbintenissen betreffende een contractuele verbintenis die in België is ontstaan, uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Artikel 97, §2 WIPR verduidelijkt in verband met de individuele arbeidsbetrekkingen de contractuele verbintenis in België wordt uitgevoerd wanneer de werknemer zijn werk gewoonlijk in België verricht ten tijde van het geschil. §3 van ditzelfde artikel zegt dat een overeenkomst om een rechter internationaal bevoegd te maken, ten aanzien van de werknemer slechts gevolgen indien zij na het ontstaan van het geschil wordt gesloten. Onder het WIPR had het Arbeidshof de geldigheid van het rechtsmachtbeding dus niet zomaar kunnen aannemen, tenminste indien ook zou vaststaan dat de partijen een arbeidsovereenkomst hadden gesloten.

Het op de overeenkomst toepasselijke recht. Arbeidsovereenkomst of niet?

4. De tegen Virgin Express gerichte vordering was gesteund op artikel 31, §3 Uitzendarbeidwet, dat bepaalt dat ingeval van verboden terbeschikkingstelling de gebruiker en de werknemer beschouwd worden als zijnde verbonden door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een verboden terbeschikkingstelling moet volgens het Arbeidshof eerst nagegaan worden of de overeenkomst tussen Parc Selection en de piloot wel degelijk een arbeidsovereenkomst is.

Het recht toepasselijk op de overeenkomst moet worden bepaald op grond van het Verdrag van Rome (goedgekeurd bij wet van 14 juli 1987; ook art. 98, §1 WIPR verwijst nog steeds naar dit verdrag). Artikel 3 van dit verdrag honoreert de rechtskeuze van de partijen, maar artikel 6, §1 geeft aan dat deze rechtskeuze niet ertoe kan leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van de dwingende bepalingen van het recht dat toepasselijk is indien geen rechtskeuze zou zijn gebeurd. Wat betreft de arbeidsovereenkomst gaat het om het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht, zelfs wanneer hij tijdelijk in een ander land is tewerkgesteld.

5. Om het geschil op te lossen moest het Arbeidshof met andere woorden onderzoeken of de overeenkomst gekwalificeerd kon worden als een arbeidsovereenkomst. Het Hof kiest ervoor dit te doen op grond van het recht dat wordt aangewezen door de regels uit artikel 6 van het Verdrag, en neemt zodoende afstand van de lex fori. Het Hof komt tot het besluit dat de piloot gewoonlijk zijn arbeid in België verrichte, zodat het Belgische recht ter zake kon worden toegepast.

Het Arbeidshof volgt ter beoordeling van de aard van de arbeidsrelatie de kwalificatiearresten van het Hof van Cassatie, wijst erop dat er geen rechtstreekse of onrechtstreekse partijenkwalificatie aanwezig is, doch dat de piloot en Virgin Express in de loop van de overeenkomst altijd een zelfstandige samenwerking voor ogen hebben gehad, zodat er eigenlijk wèl een partijenkwalificatie aan te merken is. Echt sluitend is deze redenering niet. De rechtsleer aanvaardt dat een kwalificatie niet noodzakelijk geschreven moet zijn, maar de kwalificatie is wel altijd rechtstreeks of onrechtstreeks. Een derde weg lijkt er niet te zijn. Deze passage uit het arrest toont mijns inziens ook aan hoe ijverig de feitenrechters sedert de kwalificatiearresten ook op zoek gaan naar een partijenkwalificatie, alsof de niet-kwalificatie door de partijen niet meer denkbaar is of elk oordeel over de aard van de arbeidsrelatie dan onmogelijk is, wat zeker niet het geval is (zie hieromtrent Cass. 20 maart 2006, http://www.juridat.be/) De nieuwe Arbeidsrelatieswet zit op dit vlak ook volkomen op het verkeerde spoor, doordat zij laat uitschijnen dat steeds sprake moet zijn van een partijenkwalificatie om de principes uit de wet te kunnen toepassen (wijzen hierop: W. VAN EECKHOUTTE en G. DE MAESENEIRE, “Arbeidsrelatieswet”, NjW 2007, 107), hetgeen door voornoemde auteurs maar ook door andere rechtsgeleerden wordt weerlegd (zie bv. J. CLESSE, “La qualification juridique de la relation de travail”, in J. CLESSE en F. KEFER (eds.), Questions de droit social, Luik, Anthemis, 2007, nr. 17).

6. Hoe dan ook, volgens het Hof zijn er verschillende elementen die de kwalificatie van een zelfstandige samenwerking uitsluiten. Het Hof leidt het bestaan van een gezagsverhouding en bijgevolg een arbeidsovereenkomst, onder andere af uit het feit dat de partijen een vast aantal arbeidsuren per maand en 30 vakantiedagen zijn "overeengekomen". Mijns inziens kunnen contractuele bedingen die arbeidsvoorwaarden vastleggen, zonder dat zij aan de opdrachtgever enige ruimte laten om deze nader in te vullen, niet toe te besluiten tot het bestaan van werkgeversgezag. In de doctrine betreffende het ius variandi wordt vaak genoeg geschreven dat hetgeen door de partijen wordt overeengekomen onveranderlijk is (hooguit kan een beroep worden gedaan op de derogatieve werking van de goede trouw). In een principearrest overwoog het Hof van Cassatie reeds dat de gezagsverhouding geen grond levert om éénzijdig de contractsvoorwaarden te wijzigen of bepalen (Cass. 20 december 1993, Arr.Cass. 1993, 1085). het gezagsrecht van de werkgever wordt in de rechtsleer evenwel net omschreven als de bevoegdheid om (niet-overeengekomen) arbeidsvoorwaarden of -omstandigheden nader te bepalen.

Dat het werkrooster éénzijdig door Virgin Express kan worden bepaald, waarbij de onderneming tegen de wil van de piloot wijzigingen kon aanbrengen, is dan ook een veel sterkere indicatie van het bestaan van een gezagsverhouding die door het Hof wordt aangehaald. Het argument dat er sprake is van precieze richtlijnen omdat in de overeenkomst werd bepaald dat de piloot "alle taken" en "alle instructies en voorschriften" van Virgin moest in acht nemen, weegt dan weer wat licht. De graad van precisie staat mijns inziens immers los van het feit of alle dan wel slechts bepaalde instructies bindend zijn voor de piloot.

Ook het feit dat er een verplichting was om gewaarborgd loon te betalen, wijst volgens mij niet op het bestaan van een gezagsverhouding, al is het Arbeidshof daar wel van overtuigd. Een loonwaarborgregeling verplicht de opdrachtgever het overeengekomen loon te betalen bij schorsing van de overeenkomst wegens ziekte, maar op grond van deze bepaling kan de opdrachtgever geen enkele arbeidsvoorwaarde wijzigen of nader invullen.

Verboden terbeschikkingstelling

7. Artikel 31 Uitzendarbeidwet is een dwingende bepaling, zoals wordt bedoeld in artikel 6 van het Verdrag. het Hof verwijst naar haar eigen rechtspraak (Arbh. Brussel 21 oktober 1998, Soc. Kron. 1999, 181). Het lid uit §1 dat sedert de wet van 12 augustus 2000 bepaalt dat het naleven door de derde van de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk, alsook instructies die door de derde worden gegeven in uitvoering van de overeenkomst die hem met de werkgever verbindt, zowel inzake arbeids- en rusttijden als inzake de uitvoering van het overeengekomen werk, voor dat artikel niet gelden als uitoefening van gezag, was nog niet in voege toen de overeenkomst eindigde, zodat de partijen zich niet erop konden beroepen.

Het Arbeidshof besluit onverbiddelijk tot het bestaan van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur tussen de piloot en Virgin Express.

De opzeggingsvergoeding

8. Het Arbeidshof merkt fijntjes op dat Virgin Express de piloot nooit heeft ontslagen, doch dat deze "éénvoudigweg" is gestopt met werken nadat Parc Selection hem de opzegging van de overeenkomst ter kennis had gebracht. Volgens het Hof bracht het einde van deze overeenkomst niet onvermijdelijk het einde van de overeenkomst met Virgin Express te weeg. De vordering van de piloot wordt ongegrond verklaart.

Deze uitspraak ruikt een beetje naar de cassatierechtspraak inzake de afstand van het recht om de nietigheid van de opzegging in te roepen. Wanneer een werknemer nalaat de absolute nietigheid van de opzegging binnen een redelijke termijn in te roepen en hij tijdens de gegeven en dus eigenlijk onbestaande opzeggingstermijn arbeid presteert, maar erna het werken staakt, dan pleegt de werknemer immers contractbreuk en zou daaruit zelfs een impliciet ontslag door de werknemer kunnen worden afgeleid.

Indien Virgin Express een opzeggingsvergoeding zou hebben gevorderd, dan had de piloot zich gelukkig kunnen verweren met artikel 31, §3, in fine Uitzendarbeidwet: "De werknemers kunnen evenwel de overeenkomst beëindigen zonder opzegging, noch vergoeding. Van dit recht kunnen zij gebruik maken tot op de datum waarop zij normaal niet meer ter beschikking van de gebruiker zouden zijn gesteld."

Geen opmerkingen: