08 oktober 2008

Het twijfelachtige succes van de sport/cultuurcheque


door Koen Nevens

1. Sedert 1 juli 2006 kent de sport/cultuurcheque, net als de maaltijdcheque, een bijzondere regeling in de RSZ-wet (zie onder andere dit bericht op de website van de VDAB). De cultuurcheque wordt voor de toepassing van deze wet niet als loon beschouwd en er zijn dus geen socialezekerheidsbijdragen door de werkgever verschuldigd, wanneer aan enkele voorwaarden wordt voldaan:

- de toekenning van de cheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak of in een geschreven individuele overeenkomst voorzover de werkgever de cheques aan het geheel van werknemers of aan een categorie van werknemers toekent;

- de cheque wordt op naam van de werknemer afgeleverd (vermelding op individuele rekening);

- de geldigheidsduur van de cheque is beperkt tot 15 maanden, van 1 juli van dat jaar tot 30 september van het volgende jaar

- de cheque is slechts bestemd om te worden aanvaard door erkende of gesubsidieerde culturele operatoren of door sportverenigingen voor wie een federatie, erkend of gesubsidieerd door de gemeenschappen, bestaat of behoren tot een van de nationale hockey, boks, voetbal en golffederaties.

- het totale bedrag van de cheques door de werkgever toegekend per werknemer mag niet groter zijn dan 100 euro per jaar. (art. 19ter KB 28 november 1969 ter uitvoering van de RSZ-wet)

Het was een maatregel die reeds 16 jaar geleden in het vooruitzicht werd gesteld. Zo wees parlementslid Hasquin reeds in een parlementaire vraag van 12 januari 1990 erop dat in een krantenartikel uit Le Soir een echt fiscaalrechtelijk en sociaalrechtelijk statuut voor de cultuurcheque werd bepleit. In het antwoord op deze vraag werd aangegeven dat een werkgroep, samengesteld uit hoge ambtenaren van het ministerie van Sociale Voorzorg en van de administratie der Directe Belastingen, op dat ogenblik reeds belast was met het onderzoek van deze problematiek...

2. Op fiscaalrechtelijk vlak blijft men - tenminste volgens de informatie op fisconet.be - nochtans aangewezen op de commentaren van de fiscale administratie bij het Wetboek Inkomstenbelastingen (WIB). Commentaar nr. 53/214 bepaalt bijvoorbeeld het volgende: "Er is beslist dat, in afwijking van de in 53/203 bepaalde regel, een beperkt aantal, hierna limitatief opgesomde, kosten van de werkgever m.b.t. het verstrekken van voordelen aan zijn personeelsleden (voordelen die bij de verkrijgers worden aangemerkt als sociale voordelen die vrijgesteld zijn op grond van art. 38, 11°, WIB) buiten de toepassing van art. 53, 14°, WIB, vallen en derhalve bij de werkgever volledig aftrekbaar zijn als beroepskosten."

Het gaat met name om "cultuurcheques voor het personeel, wanneer zij overeenkomstig de hierna vermelde voorwaarden en begrenzingen worden uitgereikt :
- de cheques - met een totale maximumwaarde van 1.000 F [vanaf 01.01.2002 : 25,00 euro] - moeten aan de personeelsleden worden gegeven ter gelegenheid van Kerstmis of van Nieuwjaar; - de cheques - met een totale maximumwaarde van 3.000 F [vanaf 01.01.2002 : 75,00 euro] - moeten aan de betrokken werknemers worden overhandigd bij het uitreiken van een eervolle onderscheiding of ter gelegenheid van hun pensionering;
- de cheques moeten op naam zijn;
- de cultuurcheque moet duidelijk vermelden dat hij slechts kan dienen voor de toegang tot culturele activiteiten (concert, ballet, schouwburg, bioscoop, tentoonstelling enz.), met uitzondering van sportmanifestaties
."

3. Van een coherente op elkaar afgestemde regeling is er na 16 jaar dus nog niet meteen sprake. De vraag rijst daarenboven of het als werkgever wel de moeite waard is om cultuurcheques toe te kennen aan werknemers. "Via via" ving ik immers reeds op dat in sommige bedrijven slechts 10% van de uitgedeelde cheques ook daadwerkelijk werden gebruikt (voor alle duidelijkheid: een cultuurcheque kan niet worden ingeruild voor cash geld, wat tegenwoordig ook bijna van Fortis-aandelen kan worden gezegd). Honderd werknemers 100 euro aan cultuurcheques geven, betekent voor de werkgever dus potentieel 9.000 euro over de balk gooien, en dat in tijden van crisis en verlies aan koopkracht.

De cultuurcheque wordt overigens voorgesteld als een maatregel om de koopkracht van de werknemer te verhogen, en vooral als een manier om de cultuur- en sportparticipatie te verhogen. Wie weet halen we dankzij de sport/cultuurcheque (nog) meer olympische medailles. De realiteit is dat mensen zich met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet gauw laten dwingen tot sport en cultuur. Het hoeft niet te verwonderen dat sommige cheques onbenut blijven of door werknemers onderling wel informeel worden geruild tegen cash geld: zo kan de sport- en cultuurliefhebber zijn passie nog meer botvieren en heeft de lamme (goed)zak en de cultuurbarbaar er toch ook iets aan.

Een sport/cultuurcheque is dus wel wat anders dan de maaltijdcheque, die wel zeer vlot over de toonbank gaat en waarvan er allicht niet teveel ongebruikt blijven. Iedereen moet tenslotte eten...

Geen opmerkingen: