door K. Nevens
1. Op 16 oktober laatstleden maakte de Europese Commissie bekend dat zij de Griekse Staat formeel op de vingers heeft getikt voor niet naleving van de EU-regels betreffende arbeidstijd (richtlijn 2003/88) met betrekking tot geneesheren in de publieke sector. Commissaris Vladimír Špidla stelde: "The Working Time Directive protects workers from being forced to work excessive hours, which can endanger their health and could increase risks for others. The Commission must act when it is concerned that minimum standards are not being adhered to."
Het persbericht deed voorts uit de doeken dat “The Commission has received numerous complaints that Greece has suspended its working time laws for the public health sector, so that doctors in Greek public hospitals can be legally required to work excessive hours. The complaints state that specialist doctors are being obliged to work an average of between 60 and 72 hours per week, with doctors in training obliged to work an average of between 71 and 93 hours per week. The complaints also suggest that minimum rest periods are not being respected. They state that doctors can be required to work up to 32 continuous hours at the workplace. The Directive stipulates that a worker is entitled to 11 hours a day of rest and one full day off a week. It should be noted that Greece does not make use of the possibility of derogating from the 48 hours week existing in the Directive.”
2. Het is maar de vraag of deze praktijk zo typisch Grieks is. Ook in ons land is de arbeidstijdregeling van geneesheren een mager beestje. Artikel 3 ter van de Arbeidswet, die in principe ook van toepassing is op ziekenhuizen uit de publieke sector (cf. art. 3, 1°) stelt immers dat de bepalingen betreffende zondagsrust, arbeidsduur, nachtarbeid, uurroosters, rusttijden en pauzes niet van toepassing zijn op de artsen, veeartsen, tandartsen, geneesheren-specialisten in opleiding en op de studenten stagiairs die zich voorbereiden op de uitoefening van de beroepen van arts, veearts en tandarts. De Koning kan op grond van dit artikel, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en modaliteiten, de in het eerste lid bedoelde bepalingen weliswaar geheel of gedeeltelijk toepasselijk verklaren op de vernoemde personen, maar een eerste poging daartoe mislukte.Het KB van 16 juni 2003 (BS 30 juni 2003) dat uitvoering gaf aan artikel 3ter van de Arbeidswet werd echter vernietigd door de Raad van State (arrest nr. 127.914).
Dit KB kwam er trouwens nadat de Europese Commissie op 24 april 2002 België in gebreke had gesteld wat betreft de omzetting van de vroegere richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 aangaande de problematiek van de arbeidstijd van de loontrekkende geneesheren. Deze richtlijn werd in 2000 overigens nog zo aangepast dat artsen in opleiding niet langer waren uitgesloten van het toepassingsgebied (cf. richtlijn 2000/34). De regering zag hierin een hoogdringendheid die toeliet voorbij te gaan aan de adviesverplichting van de Raad van State (afdeling wetgeving). De Raad van State (afdeling bestuursrechtspraak) kon echter niet ermee lachen dat de regering wel had staan wachten op het advies van de Nationale Arbeidsraad, zelfs nadat de wettelijke termijn van twee maanden waarover de NAR beschikte, was verstreken. “Het in de preambule van het bestreden besluit uiteengezette motief om geen advies van de afdeling wetgeving in te winnen, (is) tegengesteld aan de wijze waarop de verwerende partij de problematiek daadwerkelijk heeft aangepakt”, oordeelde de Raad.
3. Reeds in december 2005 wees volksvertegenwoordigster Annelies Storms erop dat “uit een onderzoek in het tijdschrift Eos (september 2005) bij 247 gynaecologen en bij 50 gynaecologen in opleiding in Vlaanderen blijkt dat meer dan de helft van hen meer dan 60 uur per week werken. Voor de gynaecologen in opleiding is dit zelfs 80%. 12% van de mannelijke en 15% van de vrouwelijke gynaecologen gaf toe reeds medische vergissingen gemaakt te hebben die een gevolg waren van vermoeidheid.” Zij stelde dan ook de vraag hoe het zat met de naleving van en de controle op de weinige – om niet te zeggen, ontbrekende – regelgeving betreffende de arbeidstijd van ziekenhuisgeneesheren.
De minister antwoordde ontwijkend. Enerzijds werd geopperd dat geneesheren vaak zelfstandigen zijn, maar dit verklaart nog niet waarom geneesheren in loondienst verstoken blijven van een arbeidstijdregeling. Er kunnen trouwens vraagtekens worden geplaatst bij de relevantie van het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen wanneer het gaat om ziekenhuisgeneesheren, die ongeacht hun sociaal statuut onderworpen zijn aan de ziekenhuiswetgeving. Ook de continuïteit van de dienstverlening kan vanuit juridisch oogpunt moeilijk een uitputtende en overdreven beschikbaarheid van een ziekenhuisarts rechtvaardigen. Anderzijds stelde de minister dat de arbeidstijd van de artsen-stagiairs geregeld was en dat het aan de stagemeesters maar toekomt hierop toe te zien. De stagemeesters moeten dus zichzelf beheersen…
4. De arbeidstijdregeling van geneesheren wordt wel doorkruist door twee belangrijke arresten van het Hof van Justitie. In de zaak SIMAP (C-303/98) oordeelde het Hof onder andere dat “de wachtdiensten verricht door artsen van ploegen voor eerstelijnszorg moeten, wanneer de fysieke aanwezigheid van die artsen in het gezondheidscentrum vereist is, in hun geheel als arbeidstijd worden beschouwd en eventueel als overuren in de zin van richtlijn 93/104 (betreffende sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd)”. Dit oordeel werd herhaald in de zaak Jaeger (C-151/02): “de beschikbaarheidsdienst, waarbij een arts fysiek in het ziekenhuis aanwezig moet zijn, (moet) volledig als arbeidstijd in de zin van deze richtlijn (…) worden beschouwd, zelfs indien de belanghebbende op zijn werkplek mag rusten tijdens de perioden waarin van hem geen werkzaamheden worden verlangd, zodat deze richtlijn (93/104) zich verzet tegen de nationale regeling van een lidstaat die de perioden tijdens welke de werknemer gedurende een dergelijke beschikbaarheidsdienst geen werkzaamheden verricht, als rusttijd aanmerkt.” (Zie voor een bespreking van deze zaken en de impact ervan op de organisatie van de gezondheidszorg: Mededeling van de Europese Commissie over de herziening van richtlijn 93/104/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, COM (2003) 843 def., 18-21)
Ondertussen zit een nieuwe arbeidstijdrichtlijn in de pijplijn, waarin het begrip “aanwezigheidsdienst” wordt gedefinieerd. In de laatste versie van het voorstel van de Commissie wordt onderscheid gemaakt tussen perioden van activiteit en van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst op de werkplek. De Commissie heeft voorgesteld perioden van activiteit tijdens de aanwezigheidsdienst (perioden waarin werknemers in reactie op een oproep daadwerkelijk hun functie uitoefenen) altijd als arbeidstijd te beschouwen. Omgekeerd zouden perioden van inactiviteit niet als arbeidstijd worden beschouwd, tenzij nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten anders bepalen. Perioden van inactiviteit zouden echter nooit als rusttijd kunnen worden beschouwd (COM(2008) 568 def.).
2 opmerkingen:
Een reactie posten