23 januari 2009

Grondwettelijk Hof rondt zaak betreffende Vlaamse zorgverzekering af met vernietiging

door K. Nevens

1. In arrest nr. 2009/11 heeft het Grondwettelijk Hof een vervolg gebreid aan haar eigen arrest nr. 51/2006 en aan arrest C-212/06 van het Hof van Justitie. Dit laatste Hof had op 1 april 2008 naar aanleiding van een prejudiciële vraag van het Grondwettelijk Hof, geoordeeld dat artikel 4, §2ter van het Zorgverzekeringsdecreet (30 maart 1999), zoals ingevoegd bij decreet van 30 april 2004, in strijd is met het de Europeesrechtelijke bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers (Zie een eerder blogbericht).

Ter verduidelijking, het artikel 4, §2ter bepaalt dat “elke persoon, die niet in België woont, en voor wie uit eigen recht, omwille van tewerkstelling in het Nederlandse taalgebied, op grond van de aanwijzingsregels van verordening (EEG) nr. 1408/71, het sociale-zekerheidsstelsel van België van toepassing is, moet aangesloten zijn bij een krachtens dit decreet erkende zorgkas. De bepalingen van dit decreet met betrekking tot de personen, bedoeld in § 1, zijn van overeenkomstige toepassing. Elke persoon, die niet in België woont, en voor wie uit eigen recht, omwille van tewerkstelling in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, op grond van de aanwijzingsregels van verordening (EEG) nr. 1408/71, het sociale-zekerheidsstelsel van België van toepassing is, kan vrijwillig aansluiten bij een krachtens dit decreet erkende zorgkas. De bepalingen van dit decreet met betrekking tot de personen, bedoeld in § 2, zijn van overeenkomstige toepassing”. Het waren de Franse Gemeenschapsregering en de Waalse regering die de vernietiging van deze decretale bepaling hadden verzocht.

2. Het Grondwettelijk Hof brengt in herinnering dat de bestreden bepaling tot gevolg heeft dat personen, met inbegrip van de staatsburgers van andere lidstaten, die in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad werken maar die wonen in het Franse of het Duitse taalgebied, van het toepassingsgebied van het decreet zijn uitgesloten, en wijst vervolgens erop dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen twee situaties : die van de staatsburgers van de andere lidstaten van de Europese Gemeenschap en van de Belgische staatsburgers die gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer van personen binnen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en die van de Belgische staatsburgers die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer van personen binnen de Europese Gemeenschap, anderzijds.

Met betrekking tot de eerste categorie volgt het Grondwettelijk Hof de uitspraak van het Hof van Justitie. De beoordeling met betrekking tot de tweede categorie, die volgens het Hof van Justitie een zuiver interne aangelegenheid is, geeft dan weer aanleiding tot enkele beschouwingen omtrent de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat en de gemeenschappen op het vlak van sociale zekerheid en daarmee aanverwante materies. Het Grondwettelijk Hof herhaalt dat de regeling inzake de zorgverzekering een persoonsgebonden aangelegenheid is die tot de bevoegdheden van de gemeenschappen behoort en het woonplaatscriterium door de beugel kan. Meer zelfs, het Hof zegt duidelijk dat de Vlaamse decreetgever in beginsel niet bevoegd is om een stelsel van zorgverzekering aan te nemen dat van toepassing zou zijn op personen die niet wonen op het grondgebied waarvoor hij bevoegd is.

3. Het Grondwettelijk Hof buigt zich vervolgens over de vraag of er zodoende geen discriminatie ontstaat tussen Walen die geen gebruik hebben gemaakt van het vrij verkeer van werknemers binnen de EG en zij die dit wel hebben gedaan. Zonder op deze vraag rechtstreeks te antwoorden, merkt het Hof op dat een uitbreiding van het toepassingsgebied van het bestreden decreet tot Belgische staatsburgers die in het Franse of het Duitse taalgebied wonen, en die het voordeel van dat decreet niet moeten genieten krachtens het Europees gemeenschapsrecht, de Vlaamse Gemeenschap ertoe zou kunnen brengen controle- en toezichtmaatregelen uit te oefenen die onbestaanbaar zijn met de territoriale bevoegdheidsregels eigen aan de Belgische staatsstructuur. Het Hof wijst erop dat het verschil in behandeling ongedaan zou kunnen worden gemaakt, mochten de Franse en de Duitstalige Gemeenschap eveneens een verplichte zorgverzekering introduceren. Tenslotte wijst het Hof erop dat ook een regeling op federaal niveau mogelijk is. Uit haar arrest nr. 33/2001 kan immers niet worden afgeleid er ten aanzien van personen met een verminderd zelfzorgvermogen geen maatregelen zouden kunnen worden genomen die behoren tot de sociale zekerheid. De opgeworpen (interne) discriminatie vindt dus zijn oorsprong in het ontbreken van analoge bepalingen in decreten van de Franse en de Duitstalige Gemeenschap of in de ontstentenis van federale socialezekerheidsmaatregelen.

Uiteindelijk vernietigt het Grondwettelijk Hof de aangevochten bepaling, maar handhaaft de gevolgen ervan tot uiterlijk tot 31 december 2009.

Geen opmerkingen: