31 juli 2009

Cassatierechtspraak in sociale zaken: juni 2009

Cass. S.08.0142.N, 8 juni 2009

Geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk – Ontslagverbod – Noodzaak van een voldoende gemotiveerde klacht

Krachtens artikel 32tredecies, §1, 1°, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, mag de werkgever, behalve om redenen die vreemd zijn aan de klacht, de arbeidsverhouding niet beëindigen met de werknemer die op het vlak van de onderneming of instelling die hem tewerkstelt, overeenkomstig de vigerende procedures een met redenen omklede klacht heeft ingediend. Ook voor de inwerkingtreding van artikel 27 van het koninklijk besluit van 17 mei 2007 betreffende de voorkoming van de psychosociale belasting veroorzaakt door het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, diende de voormelde met redenen omklede klacht van de werknemer voldoende duidelijk de omschrijving te geven van de als geweld, pesterij of seksueel gedrag ingeroepen feiten, met vermelding van de identiteit van de aangeklaagde dader en van het ogenblik en de plaats waar deze feiten zich hebben voorgedaan.
Deze toen reeds bestaande verplichting tot duidelijke omschrijving van de ingeroepen feiten wordt verantwoord door de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 32tredecies, §2, van de voormelde wet, de bewijslast van de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde redenen die vreemd zijn aan de klacht van de werknemer, bij de werkgever berust.

De appelrechters oordelen dat:
- de voormelde aangetekende brief bij gebreke van afdoende motivering niet kan worden aangezien als een met redenen omklede klacht, zoals bedoeld in voormeld artikel 32tredecies, §1, 1°, omdat in die brief zelf niet de elementen kunnen worden teruggevonden die het de preventieadviseur mogelijk moeten maken zich een beeld te vormen omtrent de feiten die door de klager als pestgedrag werden ervaren en die het hem ook mogelijk moet maken de werkgever in te lichten en hem passende maatregelen voor te stellen om hieraan te verhelpen;
- de verwijzing in de brief naar de niet bijgevoegde opmerkingen bij het evaluatieformulier hieraan niet kan verhelpen;
- ten overvloede, de zeer uitvoerige opmerkingen van de eiser op zijn evaluatieverslag evenmin verduidelijken wat hij precies als pestgedrag heeft ervaren en wenst aan te klagen.

Op grond hiervan vermochten de appelrechters te oordelen dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door verweerder, met opzegging op 25 juni 2003 en met onmiddellijke ingang op 30 juni 2003, met uitbetaling van een opzeggingsvergoeding, niet in strijd was met voormeld artikel 32tredecies, §1, 1°, van de Wet Welzijn Werknemer en de vordering tot veroordeling tot betaling van de "forfaitaire vergoeding ontslagbescherming na klacht wegens pesten" af te wijzen.

Cass. C.08.0568.N, 8 juni 2009

Arbeidsovereenkomst – Aansprakelijkheid werknemer – Eigen fout van de werknemer

Krachtens artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet, is de werknemer in geval hij bij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst de werkgever of derden schade berokkent, enkel aansprakelijk voor zijn bedrog of zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. Deze bepaling beperkt de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de werknemer wanneer hij bij de uitvoering van zijn arbeid schade berokkent aan zijn werkgever of aan derden. Zij is niet van toepassing ingeval een werknemer zichzelf schade berokkent.

Wanneer de schade veroorzaakt is door samenlopende fouten, waaronder deze van de getroffene, mag degene die de schade heeft veroorzaakt niet tot de volledige vergoeding van de schade ten aanzien van de getroffene worden veroordeeld. Voor het bepalen van de desgevallend gedeelde aansprakelijkheid van een derde voor de schade geleden door een werknemer, dient derhalve de fout van die werknemer in aanmerking te worden genomen.

Cass. S.08.0130.F, 15 juni 2009

Conventioneel brugpensioen - Inhouding

L'article 1er, alinéa 1er, 3°, de l'arrêté royal n° 33 du 30 mars 1982 relatif à une retenue sur des indemnités d'invalidité et des prépensions dispose qu'une retenue de 3,5 p.c. est effectuée sur la prépension conventionnelle, dont la première partie vaut allocation de chômage et dont l'indemnité complémentaire est payée soit par l'employeur, soit par le fonds de sécurité d'existence dont relève l'employeur, soit par le Fonds d'indemnisation des travailleurs licenciés en cas de fermeture d'entreprises.
Cette indemnité complémentaire est l'indemnité visée par la convention collective de travail n° 17 conclue le 19 décembre 1974 au sein du Conseil national du travail instituant un régime d'indemnité complémentaire pour certains travailleurs âgés, en cas de licenciement, rendue obligatoire par l'arrêté royal du 16 janvier 1975, ou l'indemnité visée soit dans une convention collective de travail, soit dans un accord collectif approuvé par le ministre de l'Emploi et du Travail, pour autant qu'ils accordent des avantages au moins équivalents à ceux prévus par la convention collective de travail n° 17.
Après avoir constaté que l'indemnité complémentaire allouée au défendeur a été déterminée sur la base de la convention collective n°17, d'une convention collective de travail d'entreprise plus avantageuse, ainsi que d'une convention individuelle encore plus avantageuse pour le défendeur que les deux premières conventions, l'arrêt considère que les avantages octroyés par la convention collective d'entreprise, qui devraient en principe être inclus dans l'assiette servant de calcul pour les retenues, sont « aspirés » par l'accord individuel encore plus avantageux conclu entre le défendeur et son employeur.
En décidant, par ces motifs, que les avantages octroyés au défendeur par cette convention collective d'entreprise ne sont pas soumis à la retenue visée par l'article 1er, alinéa 1er, 3°, de l'arrêté royal n° 33 du 30 mars 1982 précité, l'arrêt viole cette disposition.

Cass. P.08.1773.N, 30 juni 2009

Arbeidsongevallen – Publieke sector – Uitbetaling rente door (overheids)werkgever – Terugvordering van aansprakelijke derde

Het middel voert schending aan van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, artikel 14, § 3, eerste lid, Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel en artikel 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst: de arbeidsongevallenrenten die de overheidswerkgever wegens de blijvende arbeidsongeschiktheid van een personeelslid moet betalen, kunnen als een eigen schade van die werkgever verhaald worden op de aansprakelijke derde op grond van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, daar uit geen enkele bepaling van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel volgt dat die arbeidsongevallenrenten definitief ten laste moeten blijven van de overheidswerkgever in wiens rechten de eiseres is getreden.
Krachtens de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, is degene die door zijn schuld aan een ander schade berokkent, verplicht deze schade integraal te vergoeden. Dit impliceert dat de benadeelde teruggeplaatst wordt in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien die daad waarover hij zich beklaagt, niet was gesteld.
Krachtens artikel 14, § 2, Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, zijn de in artikel 1 bedoelde personen of instellingen verplicht de vergoedingen en renten die voortvloeien uit deze wet, te betalen. Krachtens artikel 14, § 3, eerste lid, Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, brengt de toepassing van het bepaalde in deze wet van rechtswege mee dat de hierboven bedoelde rechtspersonen of instellingen die de last van de rente dragen, in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen treden welke het slachtoffer of zijn rechthebbenden overeenkomstig § 1 konden doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het arbeidsongeval of de beroepsziekte, en dit tot het bedrag van de renten en vergoedingen door deze wet bepaald en van het bedrag gelijk aan het kapitaal dat die renten vertegenwoordigt. Wanneer de overheid als werkgever wettelijk of reglementair verplicht is om zijn personeelslid een rente uit te keren wegens een blijvende arbeidsongeschiktheid te wijten aan de fout van een derde, dan is de betaling van die rente of het kapitaal dat daartoe is gevestigd, voor de schuldenaar van de rente geen scha-de in de zin van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek.

Geen opmerkingen: