18 december 2009

Het personele toepassingsgebied van het Vlaamse Taaldecreet: de Grondwet voorbij?

door Koen Nevens

Inleiding

1. De Gemeenschappen zijn overeenkomstig artikel 129, §1, 3° G.W. bevoegd om het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel, alsmede de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, te regelen([1]). De Vlaamse Gemeenschap was de eerste die bij decreet van 19 juli 1973([2]) haar bevoegdheid uitoefende. De Franse Gemeenschap riposteerde bij decreet van 30 juni 1982([3]). Er moet ook wel rekening worden gehouden met de Taalwet Bestuurszaken die nog steeds het gebruik van de talen regelt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de rand- en de taalgrensgemeenten en het Duitse taalgebied([4]).

LENAERTS kwalificeert de taalbevoegdheid van de Gemeenschappen uitdrukkelijk als een sociaalrechtelijke bevoegdheid([5]). Deze materie wordt vaak besproken door de arbeidsrechtelijke doctrine([6]). De taalvoorschiften hebben immers onmiskenbaar een juridische weerslag op de arbeidsverhoudingen, zo wordt gezegd([7]) BLANPAIN meent dan ook dat ze intergrerend deel uitmaken van het arbeidsrecht([8]). Nochtans moet worden vastgesteld dat het personele toepassingsgebied van het Vlaams Taaldecreet tenminste vanuit een arbeidsrechtelijk perspectief enkele eigenaardigheden vertoont, die steeds vragen van grondwettigheid oproepen.

Hierna volgt een bespreking van dit toepassingsgebied en worden die eigenaardigheden toegelicht. Waar mogelijk zal worden vergeleken met het Taaldecreet van de Franstalige Gemeenschap en met de Taalwet Bestuurszaken.

Werkgevers en daarmee gelijkgestelden: het gezagsbegrip voorbij…

2. Volgens artikel 1, eerste lid is het Vlaams Taaldecreet van toepassing op de natuurlijke personen en de rechtspersonen die een exploitatiezetel([9]) in het Nederlandse taalgebied hebben([10]). Deze natuurlijke en rechtspersonen moeten de hoedanigheid van werkgever hebben([11]). Het begrip ‘werkgever’ wordt niet door het decreet gedefinieerd. Wel kan worden gesteld dat de aard van de bedrijvigheid geen enkele rol speelt([12]) In tegenstelling tot de Taalwet Bestuurszaken([13]) wordt het toepassingsgebied van het Vlaams Taaldecreet niet beperkt tot de private nijverheids-, handels- of financiebedrijven([14]). In zijn gangbare juridische betekenis is een werkgever een persoon die krachtens een arbeidsovereenkomst een ander persoon tewerkstelt([15]).

Personen die met werknemers gelijkgestelden tewerkstellen, worden echter ook als werkgever beschouwd([16]). De met werknemers gelijkgestelden zijn de personen, die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder gezag van een persoon of die arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst([17]). Aldus worden volgens BLANPAIN de begrippen werkgever en werknemer in de meest ruime arbeidsrechtelijke zin van het woord gehanteerd([18]). Zodanige invulling kwam er op voorstel van de parlementsleden Claeys, Declercq en De Clercq, die zich naar eigen zeggen lieten inspireren door de Arbeidswet, die toen net was uitgevaardigd([19]).

Toch valt het op dat het begrip ‘met werknemer gelijkgestelde’ in het Vlaams Taaldecreet ruimer is gedefinieerd dan in artikel 1, 1° Arbeidswet([20]) De definitie die men in het decreet terugvindt komt veeleer overeen met deze uit artikel 2, §1, 1° RSZ-wet([21]) Anders dan wat DE VOS([22]) laat uitschijnen omvat deze gelijkstelling wel degelijk twee onderscheiden categorieën([23]) en gaat het niet om cumulatieve voorwaarden. Ook VANACHTER slaat mijns inziens de bal mis wanneer hij concludeert dat het Vlaams Taaldecreet enkel van toepassing is wanneer arbeid onder gezag wordt verricht([24]). Men moet wel erkennen dat het begrip ‘sociale betrekkingen’ uit het Vlaams Taaldecreet door het Hof van Cassatie wordt omschreven als “alle verhoudingen die plaatsvinden in het ondergeschikt verband of nog in het hiërarchisch verband tussen de werkgever of zijn aangestelden en de werknemer”([25]).

Inzake artikel 2, §1, 1° RSZ-wet heeft het Hof van Cassatie echter reeds aangegeven dat het verrichten van arbeid in gelijkaardige voorwaarden als een arbeidsovereenkomst niet de aanwezigheid van gezag vereist([26]). Ook de rechtsleer aanvaardt dat in dit artikel aan het juridische concept gezag een onderscheiden en meer realiteitsgebonden criterium werd gesubstitueerd([27]). Kortom, personen die arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als een arbeidsovereenkomst zijn te onderscheiden van die personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten onder gezag. Het tegendeel voorhouden zou het decretale onderscheid overigens compleet overbodig maken.

3. Welke arbeidsrelaties in deze twee categorieën moeten worden ondergebracht, moet in laatste instantie worden uitgemaakt door de hoven en rechtbanken. De decreetgever vult deze categorieën niet in. TAQUET en WANTIEZ([28]) geven aan dat de gelijkstelling van personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, onder gezag arbeid verrichten geen enkel nut heeft. Volgens hen kunnen alle relaties van dien aard als arbeidsovereenkomst worden gekwalificeerd([29]). Dat de gelijkstelling geen loon als tegenprestatie voor de arbeid vereist en dit toch wel een essentieel element is van elke arbeidsovereenkomst([30]), ontging hen blijkbaar. Daarenboven wordt statutair (overheids)personeel gewoonlijk ook ondergebracht in deze gelijkstellingscategorie. Zo is de Arbeidswet niet van toepassing op het overheidspersoneel, maar enkel omdat voor deze categorie in een uitzondering op de regel wordt voorzien([31]) Het Vlaams Taaldecreet nam de uitzonderingen echter niet over. Toch schrijft BLANPAIN dat het decreet niet van toepassing is op statutaire arbeidsrelaties([32]).

Wat betreft de groep van personen die arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als een arbeidsovereenkomst, kan men allicht inspiratie putten uit artikel 3 K.B. ter uitvoering van de RSZ-wet, al verzetten TAQUET en WANTIEZ zich daartegen omdat de Koning niet de bevoegdheid heeft een decreet te interpreteren, laat staan uit te voeren([33]) TAQUET en WANTIEZ hebben overigens ook kritiek op deze gelijkstelling. Met enige vooruitziendheid concludeerden zij reeds dat het allicht arbeidsverhoudingen moest betreffen die verstoken blijven van een gezagsverhouding([34]). Naar hun mening is de uitbreiding tot zodanige arbeidsrelaties ongrondwettig, omdat artikel 129, §1, 3° G.W. (toen artikel 59bis, §3 G.W.) refereert immers aan het klassieke begrip werkgever([35]).

Mijns inziens kan het Vlaams Taaldecreet op dit vlak inderdaad enkel de grondwettigheidstoets doorstaan wanneer de grondwetgever het begrip werkgever in zijn socialezekerheidsrechtelijke betekenis zou hebben gebruikt. Waarom de decreetgever trouwens de gelijkstelling uit de RSZ-wet kopieerde, is onduidelijk. “Om niemand te vergeten”, antwoordt VANACHTER…([36])

Ook potentiële werkgevers in het vizier

3. Sedert een decreet van 1 juni 1994 is in de Vlaamse Gemeenschap ook het taalgebruik in de precontractuele fase van de arbeidsovereenkomst of –verhouding gereglementeerd([37]). Artikel 4, §4 van het Vlaams Taaldecreet beschouwd thans ook als “sociale betrekkingen” de betrekkingen tussen werkgevers en sollicitanten, voorafgaande aan het arbeidscontract en de eigenlijke tewerkstelling, ongeacht het feit of er al dan niet een arbeidscontract tot stand komt. Het betreft een onmiskenbare uitbreiding van de personele werkingssfeer van het Vlaams Taaldecreet, hoewel de decreetgever het niet nodig achtte artikel 1 van het decreet aan te passen([38]).

Volgens het Arbitragehof betreft deze uitbreiding van de notie ‘sociale betrekkingen’ alvast geen bevoegdheidsoverschrijding([39]). De gesprekken en geschriften die een betrekking tot stand brengen tussen een potentiële werkgever en een bepaalde persoon, te weten elke persoon van wie de kandidaatsteling in aanmerking is genomen, zijn volgens het Hof begrepen in de notie “sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel”([40]). DE KOCK schreef indertijd: “Zodra één persoon tewerkgesteld is, is het decreet [...] toepasselijk”([41]). Vandaag moeten we vaststellen dat een persoon gehouden kan zijn de verplichtingen van het decreet toe te passen, ook al overweegt hij slechts iemand tewerk te stellen. DE VOS merkt nochtans terecht op dat van werkgeverschap slechts sprake kan zijn eens een arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen en niet voordien([42]).

Het is trouwens niet toevallig dat het Arbitragehof zich taalkundig genoodzaakt zag de term “potentiële werkgever” te gebruiken. Het Arbitragehof heeft zodoende mijns inziens (minstens onrechtstreeks) aan het begrip “werkgever” uit artikel 129, §1, 3° een interpretatie gegeven die zijn klassieke betekenis overstijgt. Allicht wordt het werkgeversbegrip uit artikel 1 van het Vlaams Taaldecreet thans ook best in deze uitgebreidere zin opgevat. In het begrip “werknemer” uit datzelfde artikel moeten in dat geval ook consequent de sollicitanten vermeld in artikel 4, §4 van het decreet, worden begrepen. Het zou de Vlaamse decreetgever niettemin sieren, mocht hij dit naar de toekomst toe willen expliciteren in het eerste artikel van het Vlaams Taaldecreet.

---

[1] Zie ook het vroegere art. 59bis, §3, 3° G.W.
[2] Decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, B.S. 6 september 1973. Hierna Vlaamse Taaldecreet
[3] Decreet van 30 juni 1982 inzake de bescherming van de vrijheid van het taalgebruik van de Franse taal in de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel, alsook van akten en documenten van ondernemingen opgelegd door de wet en de reglementen, B.S. 27 augustus 1982. Hierna Taaldecreet van de Franstalige Gemeenschap.
Dit decreet was een reactie op het Vlaams Taaldecreet en haar extraterritoriale werking evenals op een arrest van het Hof van Cassatie van 30 maart 1981 (R.W. 1981-82, 104, noot P. VAN ORSHOVEN) waarbij werd geoordeeld dat, wanneer een taalregeling voor Brussel-hoofdstad en een taalregeling voor een ééntalig Nederlands of Frans taalgebied tegelijk toepasselijk zijn, de regeling voor het ééntalig gebied de voorrang heeft op die voor het tweetalig gebied Brussel-hoofdstad. Volgens LAGASSE, toenmalig lid van de Franse Gemeenschapsraad kwam dit neer op het verplicht stellen van het Nederlands aan Waalse en Brusselse ondernemingen, zelfs wanneer de werknemers van zo een onderneming slechts gedeeltelijk in Vlaanderen zijn tewerkgesteld (Développements chez la proposition de décret relatif à la protection de la liberté de l’emploi des langues et de l’usage de la langua française en matière de relations sociales entre les employeurs et leur personnel ainsi que d’actes et documents des entreprises imposés par la loi et les règlements, Parl. St. Fr.Gem.R. 1981-1982, nr.62/1, 2). Het Taaldecreet van de Franse Gemeenschap kende zichzelf eveneens extraterritoriale werking toe. Aan de wederzijdse bevoegdheidsoverschrijdingen werd een einde gesteld door het Arbitragehof (zie arresten nrs. 9/86 en 10/86 van 30 januari 1986).
[4] Zie meer uitgebreid J. PONET, “De taalwet in bestuurszaken en de decreten tot regeling van het taalgebruik in de sociale betrekkingen” in M. RIGAUX (ed.), Actuele problemen van het arbeidsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1984, 256-257; B. VANSCHOEBEKE, “Het taalgebruik in de onderneming”, Or. 1994, 264-265.
[5] H. LENAERTS, “De sociaalrechtelijke bevoegdheid van de Gemeenschappen en Gewesten” in X.(ed.), Liber Amicorum Frédéric Dumon, deel II, Antwerpen, Kluwer, 1983, 928. Zie ook E. VAN DEN BERGHE, “Het taaldecreet in de praktijk” in R. BLANPAIN, e.a., Taaldecreet in de praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1978, 29.
[6] Zie bijvoorbeeld J. STEYAERT, C. DE GANCK, L. DE SCHRYVER, Arbeidsovereenkomst, in A.P.R., Brussel, Story-Scientia, 1990, 787-794; O. VANACHTER, “Het taalgebruik bij aanwerven, tewerkstellen, ontslaan”, A.T.O., I-400; W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium arbeidsrecht 2005-2006, Mechelen, Kluwer, 2005 58-59 en 189-202.
[7] M.L. MORGENTHAL, “Relations sociales, juridictions du travail et Cour d’Arbitrage”, J.T.T. 1986, 489.
[8] R. BLANPAIN, “Het taalgebruik voor de arbeidsverhoudingen. Het decreet van 19 juli 1973”, R.W. 1973-74, 1471.
[9] Dit is iedere vestiging of elk centrim met enige standvastigheid waaraan het personeelslid gehecht is en waar de sociale betrekkingen tussen de werkgever en de werknemer in principe plaatshebben (Cass. 22 april 2002, R.W. 2002-03, 1542; Arbh. Bergen 28 september 1989, J.T.T. 1990, 428; Arbh. Brussel 2 juni 1987, T.Aann. 1988, 331; Arbrb. Brussel 16 maart 1987, Rechtspr.Arb.Br. 1987, 136. Zie ook Arbitragehof , nr. 10/86, 30 januari 1986).
[10] Zie ook Arbh. Gent 19 maart 2003, Soc. Kron. 2004, 450.
[11] R. BLANPAIN, “Toepasselijkheid van het taaldecreet van 13 juli 1973”, T.S.R. 1981, 257.
[12] M. DE KOCK, “Het taaldecreet van 19 juli 1973 en de sociale betrekkingen”, R.W. 1973-1974, 1572.
[13] Zie art. 52 Taalwet Bestuurszaken.
[14] Toelichting bij het voorstel van decreet tot regeling van de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeelsleden, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, Parl. St. Ned. Cult.R. 1971-1972, nr.26/1, 1-2. Zie ook R. RENARD, Talen, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1983, 238. Zie ook J. EECKHOUT, “Les langues des entreprises”, J.T. 1973, 484 en “Le décret de septembre et le barreau”, J.T. 1973, 697, die hierin een ongrondwettigheid ziet. Niets laat evenwel uitschijnen dat het begrip “werkgever” door de decreetgever op eenzelfde enge wijze moet worden ingevuld als de wetgever heeft gedaan in de Taalwet Bestuurszaken.
[15] M. DE VOS, “Werving en selectie onder het Vlaams taaldecreet: de decreetgever loopt zichzelf voorbij”, Soc. Kron. 1994, 339; J. STEYAERT, C. DE GANCK, L. DE SCHRYVER, Arbeidsovereenkomst, in A.P.R., Brussel, Story-Scientia, 1990, 789.
[16] Art. 1, tweede lid, 2° Vlaams Taaldecreet.
[17] Art. 1, tweede lid, 1° Vlaams Taaldecreet.
[18] R. BLANPAIN, “Het taalgebruik voor de arbeidsverhoudingen. Het decreet van 19 juli 1973”, R.W. 1973-74, 1476.
[19] Zie Toelichting bij het voorstel van Decreet tot vernederlandsing van het bedrijfsleven, Parl. St. Ned. Cult.R. 1972-1973, nr.60/1, 4; M. DE KOCK, “Het taaldecreet van 19 juli 1973 en de sociale betrekkingen”, R.W. 1973-1974, 1578.
[20] DE KOCK’s bewering dat art. 1, tweede lid Vlaams Taaldecreet een “letterlijke weergave” van artikel 1 van de Arbeidswet is, doet de wenkbrauwen fronsen. Zie M. DE KOCK, “Het taaldecreet van 19 juli 1973 en de sociale betrekkingen”, R.W. 1973-1974, 1578.
[21] Cf. O. VANACHTER, “Het taalgebruik bij aanwerven, tewerkstellen, ontslaan”, A.T.O., I-403, 40.
[22] Deze auteur vervangt ten onrechte het door mij onderlijnde woord “of” door “doch”, hetgeen zonder twijfel de betekenis van de definitie wezenlijk veranderd. Zie M. DE VOS, “Werving en selectie onder het Vlaams taaldecreet: de decreetgever loopt zichzelf voorbij”, Soc. Kron. 1994, 339.
[23] R. RENARD, Talen, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1983, 241.
[24] O. VANACHTER, “Het taalgebruik bij aanwerven, tewerkstellen, ontslaan”, A.T.O., I-403, 40.
[25] Cass. 22 april 2002, R.W. 2002-03, 1542.
[26] Cass. 9 april 1979, Arr. Cass. 1978-1979, 944. Zie ook meer uitgebreid over de betekenis van de notie ‘gelijkaardige voorwaarden als een arbeidsovereenkomst’: K. NEVENS, “De uitbreiding van de socialezekerheidsregeling voor werknemers”, Soc. Kron. 2005, afl.9, 497-505.
[27] H. LENAERTS, Inleiding tot het sociaal recht, Diegem, Kluwer, 1995, 217; K. NEVENS, “De uitbreiding van de socialezekerheidsregeling voor werknemers”, Soc. Kron. 2005, afl.9, 501; D. SIMOENS, “Knelpunten in het toepassingsgebied van de sociale zekerheidsregelingen voor werknemers en zelfstandigen”, T.P.R. 1987, 122, M. WESTRADE, “A la recherche des modalités similaires”, (noot onder Cass. 8 maart 2004), J.L.M.B. 2004, 825.
[28] M. TAQUET en C. WANTIEZ, “Le décret du 19 juillet 1973 (décret de septembre)”, J.T.T. 1973, 278.
[29] Men mag echter niet vergeten dat zij dit schrijven aan het begin van de jaren ’70 en in die tijd de idee van de gradaties in ondergeschiktheid nog leefde. In die gedachtegang maakte men een onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst voor arbeiders en bedienden, die een enge band van ondergeschiktheid vereiste en andere arbeidsovereenkomsten, die gekenmerkt werden door een losse band van ondergeschiktheid.
[30] Zie Cass. 2 oktober 1968, Pas. 11968, I, 129; Cass. 25 mei 1998, R.W. 1998-99, 918; Cass. 6 maart 2000, J.T.T. 2000, 227; Cass. 29 oktober 2001, R.W. 2002-03, 462.
[31] Zie art. 3, §1, 1° Arbeidswet.
[32] R. BLANPAIN, “Het taalgebruik voor de arbeidsverhoudingen. Het decreet van 19 juli 1973”, R.W. 1973-74, 1478.
[33] M. TAQUET en C. WANTIEZ, “Le décret du 19 juillet 1973 (décret de septembre)”, J.T.T. 1973, 279.
[34] M. TAQUET en C. WANTIEZ, “Le décret du 19 juillet 1973 (décret de septembre)”, J.T.T. 1973, 278-279.
[35] M. TAQUET en C. WANTIEZ, “Le décret du 19 juillet 1973 (décret de septembre)”, J.T.T. 1973, 275. Contra R. RENARD, Talen, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1983, 242.
[36] O. VANACHTER, “Het taalgebruik bij aanwerven, tewerkstellen, ontslaan”, A.T.O., I-403, 40.
[37] De decreetgever wou vooral komaf maken met de publicatie van anderstalige personeelsadvertenties in Vlaamse dag- en weekbladen (Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken (Van Vaerenbergh) inzake het voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, Parl. St. Vl. R. 19993-1994, nr. 427/3, 2). Art.4, §3 Vlaams Taaldecreet die deze verplichting oplegde, werd evenwel vernietigd door het Arbitragehof (arrest nr. 72/95, 9 november 1995).
[38] M. DE VOS, “Werving en selectie onder het Vlaams taaldecreet: de decreetgever loopt zichzelf voorbij”, Soc. Kron. 1994, 340.
[39] Arbitragehof nr. 72/95, 9 november 1995.
[40] Overweging B.12.2.
[41] M. DE KOCK, “Het taaldecreet van 19 juli 1973 en de sociale betrekkingen”, R.W. 1973-1974, 1578.
[42] M. DE VOS, “”Taalgebruik bij werving en selectie: terug naar af”, R.W. 1995-1996, 1258. Zie ook B. VANSCHOEBEKE, “Het taalgebruik in de onderneming”, Or. 1994, 267. Rekening houdende met de hoger beschreven gelijkstellingen in het Vlaams Taaldecreet, en voor zover deze grondwettig zijn, zou men hieraan kunnen toevoegen: of dat minstens een met een arbeidsovereenkomst gelijkaardige of door gezag gekenmerkte arbeidsverhouding is tot stand gekomen.

Geen opmerkingen: