14 januari 2010

De eindejaarswetten 2009: een overzicht van de wijzigingen

door K. Nevens

1. In een vorig blogbericht werd reeds erop gewezen dat de uiterlijke datum van inwerkingtreding van de Commissie-bepalingen uit de Arbeidsrelatiewet opnieuw werd verdaagd door de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen (BS 31 december 2009).

Deze wet was samen met de programmawet van 23 december 2009 (BS 30 december 2009) en de wet van 30 december 2009 ter ondersteuning van de werkgelegenheid één van de drie eindejaarswetten die weer het één en het ander hebben gewijzigd in het sociaal recht.

Het zou mij te ver leiden elke wijziging ten gronde te bespreken. Gelukkig kan ik u doorverwijzen naar het uitstekend overzicht dat werd gemaakt door de collegae van het Instituut voor Arbeidsrecht van de KUL.

2. Twee zaken wil ik toch nog in de verf zetten. Vooreerst voegt artikel 107 van de Wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen de discriminatiegrond 'syndicale overtuiging' toe aan de lijst in artikel 3 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie. Daarmee biedt de wetgever een antwoord op arrest nr. 64/2009 van het Grondwettelijk Hof.

De wetgever reageerde ook op het arrest C-116/08 van het Hof van Justitie, ook wel beter gekend als de zaak Meerts (zie hieromtrent enkele eerdere blogberichten). Artikel 90 van de reeds vernoemde wet diverse bepalingen wijzigt artikel 105 van de Herstelwet 1985 zo dat bij de berekening van de opzeggingsvergoeding van een werknemer die tijdens een periode van ouderschapsverlof wordt ontslagen, het normaal verdiende voltijdse loon als 'lopend loon' in de zin van artikel 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet moet worden beschouwd.

Het valt echter te betwijfelen of de kous hiermee af is. Deze regel geldt immers niet voor andere tijdskredieters, hoewel de ratio van de tijdskredietregeling uiteindelijk niet veel anders is dan de ratio van het ouderschapsverlof, zoals die werd uiteengezet door het Hof van Justitie. Volgens het Hof beoogt de regeling inzake ouderschapsverlof immers "het beroeps‑ en gezinsleven beter te kunnen combineren", punt aan de lijn. Mijns inziens is er nu dus sprake van een discriminatie tussen werknemers die ouderschapsverlof genieten en werknemers die tijdskrediet nemen voor dezelfde reden (gezinsleven is tenslotte meer dan ouderschap).

Of zou het Grondwettelijk Hof - naar analogie met haar redenering in arrest nr. 89/2009 inzake deeltijds werken door een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer - durven beweren dat een werknemer niet kiest om ouder te worden, hetgeen het onderscheid met een 'gewone' tijdskredieter zou rechtvaardigen? Voor mijn kritiek op deze kromme redenering van het GwH, zie een eerder blogbericht waarin ik een vonnis van de Arbeidsrechtbank te Gent (d.d. 7 september 2009) becommentarieer.

Geen opmerkingen: