02 januari 2010

De ontbinding van de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 7:685 Ned. BW voor de Belgische rechter

door W. Rauws


De ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in artikel 7:685 BW

1. Naar Nederlands recht is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 BW de zeer frequent voorkomende beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op grond van de brede categorie van de gewichtige redenen, vaak met toekenning van een vergoeding aan de werknemer, niet zozeer gericht op de beslechting van een rechtsstrijd maar ter vaststelling van een billijke regeling, in het raam van een snelle procedure ingeleid bij verzoekschrift, principieel zonder de mogelijkheid van hoger beroep of cassatieberoep, waarbij de rechter niet volledig gebonden is aan de normale wettelijke bewijsregels[1] [2].

De ontbinding is een frequent voorkomende beëindigingswijze van de arbeidsovereenkomst. Ongeveer de helft van de beëindigingen van de arbeidsovereenkomst, de beëindiging met onderlinge toestemming buiten beschouwing gelaten, geschiedt door ontbinding door de kantonrechter. De andere helft zijn de ontslagen, meestal na het bekomen van een administratieve ontslagvergunning afgeleverd door het CWI[3]. Opgemerkt moet worden dat de kantonrechter thans geïntegreerd is in de rechtbank op arrondissementeel niveau. De ontbindende rechter heet dus nu officieel 'de rechtbank, sector kanton'.

Zoals al opgemerkt vormen de gewichtige redenen een brede beëindigingsgrond. Gewichtige redenen kunnen bestaan uit dringende redenen. Daarnaast kunnen gewichtige redenen ook bestaan uit een verandering van omstandigheden. Artikel 7:685 vereist voor de verandering van omstandigheden als beëindigingsgrond dat ze van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst "billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen"[4]. Verandering van omstandigheden kunnen bestaan uit een verstoring van de arbeidsrelatie, economische veranderingen, arbeidsongeschiktheid, of onvoldoende functioneren van de werknemer. Wel moet worden opgemerkt dat er een zekere reflexwerking uitgaat van de ontslagverboden, onder meer bij ziekte. Dit betekent dat de rechter in beginsel alleen zal ontbinden om een reden vreemd aan de door het ontslagverbod beschermde ontslaggrond, dit wil dus bijvoorbeeld zeggen om een reden vreemd aan de ziekte[5].

In vele geschillen van ontbinding wegens gewichtige reden kent de kantonrechter een billijke vergoeding toe aan de werknemer. Deze billijke vergoeding wordt door de kantonrechter meestal begroot volgens de zogenaamde 'kantonrechtersformule'. Deze kantonrechtersformule werd vastgesteld in de plenaire vergadering van de kring van de kantonrechters van 1996 en laatst gewijzigd in 2004[6]. De kantonrechtersformule luidt : A x B x C, waarbij A[7]= het aantal gewogen dienstjaren; B= het maandelijks brutosalaris en C= de correctiefactor. De correctiefactor steunt vooral op de risicosfeer en de verwijtbaarheid, maar ook de overige bijzondere omstandigheden moeten worden gewogen. De facto schommelt de correctiefactor tussen 0 en 4[8].

2. Een origineel kenmerk van de ontbindingsprocedure is dat, alvorens een ontbinding uit te spreken waaraan een vergoeding verbonden wordt, de kantonrechter de partijen van zijn voornemen in kennis stelt en hij een termijn bepaalt binnen welke de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn verzoek in te trekken[9]. Zoals al opgemerkt is de ontbindingsprocedure wegens gewichtige redenen opgevat als een snelle procedure. In beginsel is de termijn tussen de binnenkomst van het verzoekschrift en de verzending van de beschikking niet langer dan 8 weken[10]. De snelle procedure wordt uiteraard ook gewaarborgd door de ontstentenis van hoger beroep en in beginsel ook van cassatieberoep[11]. De beschikking van de kantonrechter levert een executoriale titel op[12]. Dat de ontbindingsprocedure een snelle procedure is, is ook logisch omdat gedurende de ontbindingsprocedure de arbeidsovereenkomst blijft bestaan en partijen zich in een oncomfortabele positie bevinden en de onzekerheid over het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst niet langdurig mag zijn[13].

Opgemerkt werd reeds dat in beginsel geen hoger beroep en cassatieberoep mogelijk is. Uitzonderlijk heeft de Hoge Raad cassatieberoep toch toegelaten, bijvoorbeeld indien de kantonrechter het beginsel van 'hoor en wederhoor' (de tegensprekelijkheid) heeft miskend. Cassatieberoep is ook toegelaten indien de ontbindingsrechter artikel 7:685 buiten toepassing heeft gelaten ofwel het ten onrechte niet heeft toegepast door zich bijvoorbeeld onbevoegd te verklaren[14]. In deze gevallen is ook uitzonderlijk hoger beroep mogelijk[15]. En uitzonderlijk is het buitengewoon rechtsmiddel van de herroeping van gewijsde mogelijk in geval door bedrog van één van de partijen die voor de wederpartij een gunstige afloop van de procedure heeft verhinderd[16] [17].

De ontbindingsprocedure heeft deels een zogenaamd 'extra-judicieel karakter'. Het is een procedure om een billijkheidsbeslissing van de rechter te verkrijgen en geen normale procedure ter beslechting van een rechtsstrijd. De normale bewijsregels zijn niet strikt van toepassing[18]. En een ontbindingsbeschikking heeft zelfs geen gezag van gewijsde. Aldus besliste de Hoge Raad dat de omstandigheid dat de kantonrechter niet om een dringende reden had ontbonden, niet betekent dat in een volgend geding moet worden geoordeeld dat er geen dringende reden was[19].

Een tussentijdse conclusie luidt dat de ontbinding wegens gewichtige reden een specifieke rechtsfiguur is die haar gelijke niet kent in het Belgische recht[20].

Ontbinding voor de Belgische rechter

3. Vele ontbindingszaken worden ingeleid door de werkgever. Indien de vordering wordt ingeleid tegen een werknemer die bijvoorbeeld werkt in Nederland en woont in België, zal de werkgever krachtens artikel 20 van de EG-Verordening 44/2001 van 22 december 2000 in beginsel uitsluitend zijn vordering tot ontbinding kunnen inleiden voor de rechter van de woonplaats van de werknemer, dit is dus de Belgische rechter[21]. De Belgische rechter blijft bevoegd in geval van de zogenaamde voorwaardelijk ontbindingsverzoeken ingesteld door de Nederlandse werkgever van een om dringende reden ontslagen werknemer die in België woont[22]. Een forumkeuze ter aanduiding van een andere rechter is alleen geldig nadat het geschil is ontstaan[23].

In dergelijke situatie zal het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing zijn, hetzij omdat Nederland het gewoonlijke werkland is ('lex loci laboris') hetzij omdat er een expliciete rechtskeuze is ten voordele van het Nederlandse arbeidsrecht[24]. Nederland is zich bewust dat de EG-Verordening in de praktijk ongelukkig uitpakt en heeft al een wijzigingsvoorstel geformuleerd om ook het gerecht van de gewoonlijke werkplaats bevoegd te maken om kennis te nemen van een ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst door de werkgever ingesteld[25]. Hierop is blijkbaar terughoudend gereageerd en blijkbaar is een initiatief van de Europese Commissie vereist[26].

Procesregeling: in beginsel de lex fori

4. Op het eerste gezicht wordt het proces voor de Belgische rechter beheerst door de lex fori, dit wil zeggen het Belgisch procesrecht[27]. Hierna moet worden nagegaan in hoeverre de regels van het civiele Belgische procesrecht van toepassing zijn op de originele Nederlandse rechtsfiguur van de ontbinding wegens gewichtige redenen wanneer dergelijke ontbindingsverzoek aanhangig wordt gemaakt bij de Belgische rechter. Maar gelet op het feit dat de Nederlandse ontbindingsprocedure een extra-judicieel karakter van een snelle ontbindingsprocedure vertoont, is de toepassing van het gewone Belgisch procesrecht in arbeidszaken op zich reeds een betwistbaar uitgangspunt.

Receptie van vreemd recht en buitenlandse rechtsfiguren in het Belgisch IPR

5. Het beginsel van de 'lex fori' moet echter gesitueerd worden in het raam van een belangrijk uitgangspunt van het internationaal privaatrecht. Een internationale samenleving en IPR zijn maar mogelijk bij onderlinge permeabilteit van de verschillende rechtsbegrippen en rechtsfiguren[28]. Dit uitgangspunt van het IPR heeft belangrijke gevolgen.

Wanneer een Belgische rechtbank ertoe geroepen wordt de buitenlandse wet toe te passen, zal hij er soms toe gebracht worden een handeling te stellen die niet tot haar gebruikelijke werkwijze behoort[29].

Een tweede gevolg van de permeabiliteit van de rechtsordeningen onderling, maakt het mogelijk gevolgen te erkennen aan een buitenlandse instelling of rechtsfiguur die in het recht van het forum onbekend is. De verwijzingscategorie moet aldus worden opgevat dat zij ruimte biedt voor de erkenning van een buitenlandse rechtsfiguur [30].

Het hier geschetste uitgangspunt van de permeabiliteit van de rechtsordening vinden we thans terug in artikel 15, §1 van het Wetboek Internationaal Privaatrecht: "Het buitenlands recht wordt toegepast volgens de in het buitenland gevolgde interpretatie"[31] [32]. Indien de Belgische rechter derhalve de arbeidsovereenkomst ontbindt op basis van de in Belgische rechtsorde onbekende figuur van de ontbinding omwille van gewichtige redenen, dan moet hij die rechtsfiguur in zijn geheel toepassen, zoals geïnterpreteerd naar Nederlands recht, en niet in geamputeerde of gedenatureerde vorm. Vreemd recht wordt niet toegepast wanneer het foutief wordt toegepast[33] Dit impliceert dat het ook voor de Belgische rechter om een snelle billijkheidsprocedure moet gaan, met uitsluiting van hoger beroep en in beginsel ook cassatieberoep, en met ongebondenheid t.a.v. de gewone bewijsregels. M.b.t. artikel 7:685 BW is duidelijk dat de regels van het materieel recht en het procesrecht dermate nauw met elkaar verbonden zijn dat ze niet kunnen worden gescheiden[34].

Verfijning van de 'lex fori' m.b.t. artikel 7:685 BW

6. Hierboven werd al opgemerkt dat de Belgische procesregels niet gewoon transponeerbaar zijn op de procedure van artikel 7:685 BW omdat ze deels een extra-judicieel kararakter heeft. Maar niettemin moet de betekenis van het Belgische procesrecht als 'lex fori' in het IPR worden toegelicht. Twee vragen dringen zich op. De eerste vraag is hoe de verwijzingscategorie van de procesregels moet worden geïnterpreteerd, extensief of limitatief. En een tweede vraag is na te gaan wat precies onder procesregels moet worden verstaan. Met andere woorden welke rechtsregels moeten als processuele regels worden gekwalificeerd, wat een delicate aangelegenheid blijkt te zijn.

F. Rigaux betoogde dat als eerste beginsel van het procesrecht als lex fori de fundamentele regel van de beperking van het domein van de procesregels moet worden aangenomen. Deze gezaghebbende auteur opteert duidelijk voor een limitatieve interpretatie van het concept 'procedure'[35]. Hij vindt bv. navolging bij J. Meeusen[36]. Een tweede probleem is de kwalificatie van de categorie van de procesregels. Sommige auteurs hebben erop gewezen dat bepaalde regels , die tot dusverre werden beschouwd als zijnde van processuele aard, wegens hun nauwe samenhang met het materiële recht moeten worden geacht daartoe te behoren[37]. Aldus dient de opvatting te worden verlaten dat elke rechter alleen zijn eigen procesrecht toepast. Ook Rigaux heeft opgemerkt dat een toepassing van buitenlandse procesregels niet a priori moet worden uitgesloten[38]. Het moge duidelijk zijn dat de processuele aspecten van artikel 7:685 BW dermate nauw verbonden zijn met de materieelrechtelijk aspecten van de snelle ontbindingsprocedure wegens gewichtige redenen dat ze niet kunnen worden afgesplitst en dus beheerst blijven door het Nederlandse recht wanneer het ontbindingsverzoek wordt aanhangig gemaakt voor de Belgische (arbeids)rechter. Hoewel de lex fori in beginsel bepaalt welke rechtsmiddelen tegen een vonnis open staan[39], is het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een ontbindingsuitspraak op grond van artikel 7:685 BW door een Belgische rechter derhalve uitgesloten. Overigens is het recht van dubbele aanleg niet erkend als algemeen rechtsbeginsel[40].

7. De categorie van de procesregels lijkt bovendien duidelijk te zijn, maar is dat niet. Zo kan worden gedacht aan de verjaringsregels[41]. Ondanks het feit dat de bevrijdende verjaring niet het bestaan van de verbintenis zelf aantast, maar enkel de opeisbaarheid of de rechtsvordering tot betaling[42], worden verjaringsregels[43] en vervaltermijnen in het continentaal recht meestal beschouwd als behorend tot het materiële recht maar in het Anglo-Amerikaanse als zijnde van procedurele aard[44].

De bewijsregels zijn moeilijk in hun geheel onder te brengen bij het procesrecht of het materieel recht. Traditioneel wordt aangenomen dat de regels betreffende de bewijslast en de regels die de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen voor een welbepaalde materie beperken, behoren tot het materieel recht[45]. Algemene regels over toelaatbare bewijsmiddelen, zoals artikel 1341 BW voor overeenkomsten, vallen dan weer onder de lex fori[46]. De nauwe samenhang tussen de materiële en processuele regels impliceert m.i. dat de Nederlandse regel dat de rechter in de ontbindingsprocedure niet gebonden is door de normale bewijsregels ook zijn gelding behoudt voor de Belgische rechter.

De openbare orde-exceptie

8. Artikel 21 Wetboek Internationaal Privaatrecht en artikel 16 EVO-Verdrag bepalen dat de toepassing van een bepaling uit het door deze wet aangewezen buitenlands recht wordt geweigerd voor zover zij tot een resultaat zou leiden dat kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Artikel 21 is gesteund op de gangbare rechtspraktijk in België en de ons omringende landen met betrekking tot de zogenaamde exceptie van internationaal privaatrechtelijke openbare orde[47]. "De exceptie van internationale openbare orde is een techniek waardoor geen toepassing wordt gegeven aan een bepaling van het op grond van het verwijzingsrecht aangeduide vreemde recht omdat de toepassing van die vreemde bepaling in het concrete geval voor onze rechtsorde onaanvaardbare gevolgen zou hebben"[48]. Het gaat om een exceptie op de normale toepassing van de verwijzingsregels. Men spreekt van de negatieve internationale openbare orde.

Het spreekt voor zich dat niet iedere bepaling van Belgisch recht van openbare orde moet ondergebracht worden onder het concept van de internationale privaatrechtelijke openbare orde[49]. Het Hof van Cassatie heeft immers beslist dat "een wet van innerlijke openbare orde slechts van privaat internationale openbare orde is voor zoveel de wetgever door de bepalingen van die wet een principe heeft willen huldigen dat hij als hoofdzakelijk voor de gevestigde zedelijke, politieke of economische orde beschouwt en om deze reden, naar zijn mening, noodzakelijk in België, de toepassing van elke regel moet uitsluiten die er mede in strijd is of ervan verschilt"[50]. Derhalve is de internationale openbare orde waarover artikel 21 WIPR het heeft minder ruim dan de interne openbare orde[51]. Een klassiek voorbeeld van internationale openbare orde is dat de Belgische rechtsorde zich er tegen verzet dat een vreemde man , wiens personeel statuut de polygamie toestaat, in België een tweede huwelijk zou sluiten. Maar de rechtspraak heeft al wel aanvaard dat vrouwen van een polygaam huwelijk van hun echtgenoten onderhoudsgeld kunnen vorderen[52].

9. De voorbeelden in de rechtspraak van processuele regels die behoren tot de openbare internationale openbare orde zijn schaars. Als voorbeeld kan worden gegeven dat de onmogelijkheid voor een partij om toegang te hebben tot een rechter, zelfs een arbitrale, strijdig is met de internationale openbare orde[53]. Het Arbeidshof te Gent oordeelde dat de rechtstreekse verwijzing van het geschil bij toepassing van artikel 660 Gerechtelijk Wetboek strijdig is met het principe van de territorialiteit van de rechtsmacht , dat tot de internationale openbare behoort[54]. Er zijn geen aanwijzingen te vinden voor de opvatting dat de procesregels die een arbeidsrechtelijk geding voor de arbeidsgerechten beheersen van internationale openbare zijn. De rechtsingang van de ontbindingsprocedure krachtens art. 7:685 BW voor de Belgische rechter. Naar Belgisch recht kan een arbeidszaak bij dagvaarding en thans ook bij tegensprekelijk verzoekschrift worden ingeleid (principe van de lex fori)[55]. De betekening van het verzoek zal moeten gebeuren volgens de regels van het internationaal recht [56]. Naar Nederlands recht is tussen haakjes een verkeerde rechtsingang, bv. een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift, reparabel[57].

Besluit

10. Nu de ontbindingsprocedure een snelle deels extra-judiciële billijkheidsprocedure is, is er voor de Belgische rechter in beginsel geen reden om zijn eigen nationaal procesrecht, gericht op het beslechten van een rechtsstrijd, toe te passen. De Belgische rechter is integendeel gehouden het Nederlandse recht in zijn geheel toe te passen, zoals het in Nederland wordt geïnterpreteerd. Het procesrecht van de lex fori is restrictief toe te passen. Nu in deze uiteraard een onlosmakelijk en intrinsiek innig verband bestaat tussen de processuele aspecten en de materiële rechtsregels, moet het recht vervat in artikel 7:685 BW integraal worden toegepast door de Belgische rechter. De exceptie van internationale openbare orde noopt niet tot een ander besluit. Door in de huid van de Nederlandse kantonrechter te kruipen en zich open te stellen voor een toepassing van het Nederlands recht voorkomt de rechter niet alleen een 'denaturering' van de in Belgisch recht ongekende ontbinding wegens gewichtige redenen, maar ook praktische en theoretische onoplosbare problemen. De snelle procedure wordt gevrijwaard door hoger beroep en cassatieberoep in beginsel ontoelaatbaar te verklaren.


[1] Zie onder meer A. Luttmer-Kat in Arbeidsrecht: Tekst en Commentaar, Deventer, Kluwer, 2006, 175-185; L.H. Van den Heuvel, Ontslagrecht, Studiepockets privaatrecht, Zwolle, Tjeenk Willink, 1996, 100-112; J.J. Groen, Rechterlijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, Arnhem, Gouda Quint, 1989, 172, met verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de wet van 1907, in A. Bles, Wet op de arbeidsovereenkomst, IV, Den Haag, 1909, 85 en 261; P.A. Stein en A.S. Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 188 en 235.

[2] Wat de bewijsvoering betreft zie: art. 284 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering: " (…), tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet."; Kamerstukken II, 1999-2000, 26855, nr.3, p. 158; P.G. Vestering, "Ontbinding inclusief ontbinding op grond van wanprestatie", in: SDU Commentaar Arbeidsrecht, C. Loonstra en W. Zondag (eds.), Den Haag, SDU uitgevers, 2006, 800; Cremers Burgerlijke rechtsvordering, Deventer, Gouda Quint, losbl., art. 284 Rv., p. 242 . Zo is bewijslevering met getuigen zeer zeldzaam.

[3] In 2005 vonden 67.608 ontbindingsprocedures plaats, tegen 74.450 ontslagaanvragen bij het CWI.

[4] Art. 7:685, lid 2 BW.

[5] Art. 7:685, lid 1 BW.

[6] Zie de publicaties van de kantonrechtersformule in het Nederlands juristenblad (NJB) 1996, 838.

[7] Dienstjaren voor het 40e levensjaar tellen voor 1, van het 40e tot het 50e voor 1.5 en elk dienstjaar vanaf het 50e telt voor 2.

[8] Indien de ontbindingsgrond geheel in de risicosfeer van de werkgever valt en verwijtbaarheid niet aan de orde is, is de correctiefactor voor deze zogenaamde 'neutrale ontbinding' gelijk aan 1.

[9] Art. 7:685, lid 9 BW.

[10] De zogenaamde 'doorlooptijd' : aanbeveling 1.1 van de kantonrechtersformule.

[11] Art. 7:685, lid 11 BW.

[12] P.G. Vestering, "Ontbinding inclusief ontbinding op grond van wanprestatie", in: SDU Commentaar Arbeidsrecht, C. Loonstra en W. Zondag (eds.), Den Haag, SDU uitgevers, 2006, 801.

[13] P.A. Stein en A.S. Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 235; Vgl. inzake de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens wanprestatie naar Belgisch recht: W. Rauws, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst: nietigheid, ontbinding en overmacht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1987, 515.

[14] Zie P.G. Vestering, "Ontbinding inclusief ontbinding op grond van wanprestatie", in: SDU Commentaar Arbeidsrecht, C. Loonstra en W. Zondag (eds.), Den Haag, SDU uitgevers, 2006, 809.

[15] Hoge Raad (HR), 12 maart 1982, Nederlandse Jurisprudentie (NJ), 1992, 672, met noot P.A. Stein; W.C.L. Van der Grinten en W. H.A. Bouwens, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer, Kluwer, 2005, 426-428.

[16] Art. 382 en 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voorheen 'request civiel' genoemd; W.C.L. Van der Grinten en W. H.A. Bouwens, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer, Kluwer, 2005, 428. Een voorbeeld is het geval van de werknemer die tijdens de ontbindingsprocedure verzwijgt dat hij reeds elders ander werk heeft gevonden.

[17] Voor de herroeping van gewijsde in het Belgische procesrecht: zie J. Laenens, K. Broeckx en D. Scheers, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, nrs. 1212-1219.

[18] Hoge Raad (HR) 21 oktober 1983, Nederlandse Jurisprudentie (NJ), 1984, 296, met conclusie Adv.-Gen. Leijten; HR 28 mei 1999, NJ, 1999, 694 (bewijsaanbod in een verzoekschriftprocedure); conclusie Adv.-Gen. Vranken conclusie bij Hoge Raad, 23 april 1993, Jurisprudentie Arbeidsrecht (JAR) 1993, 123; Adv.-Gen. Bakels bij HR 16 april 1999, JAR 1999, nr. 104; L. Van den Heuvel, o.c., 102.

[19] HR, 23 april 1993, JAR 1993, 123; zie ook L. Van den Heuvel, "Artikel 7A:1639w BW kan worden afgeschaft", in Sociaal recht: de grenzen verkend. Liber amicorum L.J.M. De Leede, Zwolle, Tjeenk Willink, 1994, 151-152, die echter ongelukkigerwijze spreekt van "kracht van gewijsde".

[20] Zie H. Lenaerts, "Eenheid en verscheidenheid in het Nederlands en Belgisch arbeidsrecht", R.W. 1959-60, 675

[21] EG- verordening 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, de zogenaamde EEX-Verordening (Brussel I); zie I. Couwenberg, “Commentaar bij art. 18-21 EEX-Verordening”, Artikelsgewijze Commentaar Gerechtelijk recht, J. Laenens e.a. (ed.), Mechelen, Kluwer, 2004, nrs. 42-48; zie ook R. Geimer, “Salut für die Verordnung (EG) Nr. 44/2001 (Brüssel I-VO)”, Praxis des Internationalen Privat- und Verfahrensrecht, 2002, nr. 2, 69-74.

[22] J. Even, E. van Kampen, en E. de Wind, "Internationale aspecten", in: SDU Commentaar Arbeidsrecht II, C. Loonstra en W. Zondag (eds.), Den Haag, SDU uitgevers, 2006, 462-463.

[23] Art. 97, Wetboek Internationaal Privaatrecht van 16 juli 2004; T. Kruger in Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentarieerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 499-500; J. Van Slooten en G. Heerma van Voss, "Kroniek van het sociaal recht", NJB, 2002, 1522.

[24] Art. 98 Wetboek Internationaal Privaatrecht en art. 6 van het EVO, dit is het verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst; zie H. Van Houtte, in Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentarieerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 501-506.

[25] E. Jayme en C. Kohler, “Europaïsches Kollisionsrecht 2003”, Praxis des Internationalen Privat- und Verfahrensrecht, 2003, nr. 6, 488.

[26] Art. 67, lid 5 en 251 EG-Verdrag; Jayme en Kohler, “Der Verfassungskonvent und das Internationale Privat- und Verfahrensrecht”, Praxis des Internationalen Privat- und Verfahrensrecht, 2003, nr. 6, 488.

[27] Cass., 11 januari 1979, Arr. Cass. 1978-79, 524, Bull. , 1979, 521 met conclusie Adv.-Gen. Velu; G. Van Hecke, Internationaal privaatrecht, Gent, 1989, Story-Scientia, 1989, nr. 813.

[28] G. Van Hecke, o.c., nrs. 86 en 87.

[29] G. Van Hecke, o.c., nr. 87. Van Hecke vermeldt bv. de medewerking aan de oneigenlijke rechtspraak ('juridiction gracieuse') waarbij de rechter geen geding beslecht, maar aan het tot stand brengen van een nieuwe rechtstoestand meewerkt.

[30] G. Van Hecke, o.c., nr. 96. Van Hecke verwijst naar de toepassing van de Aglo-Amerikaanse figuur van de trust.

[31] Cass., 18 april 2005, NjW 2005, 1167, met noot H. Storme, Pas., I, 2005, 895 (art. 1080 Gerechtelijk Wetboek). Zie voor een recente toepassing van dit principe: Arbh. Brussel, 2 mei 2007, J.T.T. 2007, 276 (Congolees recht).

[32] Vgl. art. 15, §2 WIPR voor het uitzonderlijke geval dat het kennelijk onmogelijk is tijdig de inhoud van het buitenlands recht toe te passen: M. Pertegas, in Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentarieerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 88.

[33] J. Meeusen, Nationalisme en internationalisme in het Internationaal Privaatrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, nr. 387.

[34] Vgl F. Rigaux, Droit international privé, II, Brussel , Larcier, 1979, nr. 840.

[35] F. Rigaux, o.c., II, nr. 842: "Le principe d'interprétation ainsi dégagé tend à faire la place la plus large aux diverses lois régissant le fond, la technique des conflits de lois permettant aux parties de prévoir plus tôt et avec plus de sécurité laquelle de ces lois est compétente et quel en est le champ d'application. Il inclut, de prime abord, une interprétation du concept 'procédure' qu'il convient de limiter à ce qu'exige le fonctionnement de l'appareil judiciaire et administratif. En de nombreux cas la loi étrangère applicable au fond fournit au juge la solution d'une question de droit qui, selon une méthode conceptuelle, au demeurant arbitraire, de qualification, pourrait être estimée 'de nature procédurale'." (eigen onderlijning).

[36] J. Meeusen, Nationalisme en internationalisme in het Internationaal Privaatrecht, nr .343.

[37] J. Kropholler, Internationales privatrecht, Tubingen, J.C.B. Mohr, 2001, 553: " Die kollisionsrechtliche Frage nach dem anwendbaren Verfahrensrecht ist lange kaum als Problem angesehen worden. Vielmehr ist man fast allgemein davon ausgegangen, dass jedes Gericht nur seines eigenes Verfahrensrecht anwendet. Dem sind jedoch mehrere Punkte entgegenzuhalten: 1. Im Wege der funktionellen Qualifikation lassen sich die traditionellen Grenzen zwischen Verfahrens- und materiellen Recht so verschieben, dass Vorschriften, die bisher als prozessuale angesehen wurden, wegen ihres engen Zusammenhangs mit dem materiellen Recht diesem zugeschlagen und daher nach Massgabe des IPR angewandt werden."

[38] F. Rigaux, o.c., II, nr. 839.

[39] G. Van Hecke, o.c., nr. 841

[40] Cass., 2 november 1989, Bull. 1990, nr. 135; A. Bossuyt, "Algemene rechtsbeginselen", Verslag van het Hof van Cassatie 2003, Belgisch Staatsblad, 2003, 137.

[41] Bv. art. 15 Arbeidsovereenkomstenwet.

[42] Cass., 25 september 1970, Arr. Cass. 1971, met conclusie eerste Adv.-Gen. Mahaux, R.W. 1970-71, 845; W. Rauws, "Actualia inzake de verjaring in het arbeidsrecht", R.W. 2002-2003, 361, met andere verwijzingen.

[43] Cass., 29 november 1990, Arr. Cass., 1990-91, 356, nr. 170.

[44] G. Van Hecke, o.c., nr. 814; J. Meeusen, Nationalisme en internationalisme in het Internationaal Privaatrecht, nr. 344 en nr. 470’ “.

[45] G. Van Hecke, o.c., nrs. 828-830; J. Meeusen, Nationalisme en internationalisme in het Internationaal Privaatrecht, nr .344.

[46] G. Van Hecke, o.c., nr. 830.

[47] M.Traest in Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentarieerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 112-113.

[48] M.Traest in Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentarieerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 112-113.

[49] M. Traest, o.c., 113, G. Van Hecke, o.c., nr. 329.

[50] Cass., 4 mei 1950, Arr. Cass. 1950, 557, Pas., 1950, I, 624; Cass., 17 december 1990, Arr. Cass. 1990-91, 432, Bull., 1991, 381.

[51] Arbh. Antwerpen, 19 november 2001, R.W. 2003-2004, 821.

[52] M. Traest, o.c., 114.

[53] Cass. fr., 1 februari 2005, Rev. crit. dr. intern. privé, 2006, 140, met noot T. Clay.

[54] Arbh. Gent, 3 februari 1978, R.W. 1977-78, 2220.

[55] Art. 700 en 704, §1, Gerechtelijk Wetboek.

[56] Verordening (EG) nr. 1393/2007 van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, met ingang van 13 november 2008. Vervangt de Verordening (EG) nr. 1348/2000: zie desbetreffende A. Smets en B. Volders, “Commentaar Verordening nr. 1348/2000”, in: Artikelsgewijze Commentaar Gerechtelijk recht, J. Laenens e.a. (ed.), Mechelen, Kluwer, 2004, VIII.

[57] Art. 69 (Ned.) Rv; Snijders, Ynzonides en Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer, Kluwer, 2002, nr. 296.

Geen opmerkingen: