06 juli 2008
Cassatierechtspraak in sociale zaken: mei 2008/deel1
Cass., S.06.0034.F, 5 mei 2008 (DR t./ Belgische Staat)
Arbeidsovereenkomst - Verjaring
Overeenkomstig artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet varjaren vorderingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst door verloop van één jaar na het einde van de overeenkomst of vijf jaar na het feit waarop de vordering is gesteund, zonder dat deze laatste termijn één jaar na het einde van de overeenkomst mag overschrijden. Deze bepaling is van toepassing op vorderingen betreffende de uitvoering van verplichtingen die hun bron vinden in de arbeidsovereenkomst.
Door te overwegen dat de vordering gegrond is op verplichtingen die de werkgever op zich heeft genomen tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, ook al werden deze in omzendbrieven van reglementaire aard bepaald, rechtvaardigt de feitenrechter zijn beslissing dat de vordering haar oorsprong vindt in de arbeidsovereenkomst, ook al bevindt de juridische oorzaak zich niet in de bedingen van de overeenkomst, zodat de verjaringstermijn van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet van toepassing is.
Cass., S.06.0036.F, 5 mei 2008, DD t/ Suez-Tractebel
Arbeidsovereenkomst – Verjaring
Overeenkomstig artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet varjaren vorderingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst door verloop van één jaar na het einde van de overeenkomst of vijf jaar na het feit waarop de vordering is gesteund, zonder dat deze laatste termijn één jaar na het einde van de overeenkomst mag overschrijden. Deze bepaling is van toepassing op vorderingen betreffende de uitvoering van verplichtingen die hun bron vinden in de arbeidsovereenkomst.
Het arrest van de feitenrechter stelt vast dat de partijen verbonden door een arbeidsovereenkomst bij de beëindiging hiervan een overeenkomst hebben gesloten die bepaalt dat de werknemer het recht heeft deel te nemen aan het aandelenoptieplan die de werkgever zou uittekenen voor de leden van het directiecomité. Door te overwegen dat de vordering die ertoe strekt de uitvoering van deze overeenkomst af te dwingen, onderworpen is aan artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet schendt de feitenrechter deze bepaling. De overeenkomst werd immers aangegaan bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en vindt hierin niet haar oorsprong.
Cass., S.07.0004.N,19 mei 2008 (RSZ t./ JM)
1. Arbeidsovereenkomst – Arbeid
2. RSZ-wet – toepassingsgebied – Occasionele arbeid
1. Krachtens artikel 2 van de Arbeidsovereenkomstenwet, is een arbeidsovereenkomst voor werklieden, de overeenkomst waarbij een werknemer, de werkman, zich verbindt, tegen loon en onder gezag van een werkgever in hoofdzaak handarbeid te verrichten. Als arbeid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet dient te worden aangezien, de arbeid die een werknemer die zich daartoe bij overeenkomst heeft verbonden, tegen loon en onder het gezag van een werkgever verricht, onverschillig of de aldus gepresteerde arbeid in tijd en omvang beperkt is.
De appelrechters die de door arbeiders tegen loon en onder het gezag van de verweerder gepresteerde arbeid uit het toepassingsveld van de Arbeidsovereenkomstenwet sluiten op grond van de vaststelling dat die arbeid in tijd en omvang beperkt was, schenden artikel 2 van deze wet.
2. Krachtens artikel 1, §1, eerste lid, van de RSZ-wet is die wet van toepassing op de werknemers en werkgevers die door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden. Krachtens artikel 2, §1, 4°, van zelfde wet, kan de Koning, bij in Ministerraad overgelegd besluit, en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, aan de toepassing van deze wet onttrekken de categorieën van werknemers, tewerkgesteld aan een arbeid die voor hen een bijkomstige betrekking is of die wezenlijk van korte duur is, evenals de werkgevers uit hoofde van de tewerkstelling van die werknemers.
Krachtens het artikel 16, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de RSZ-wet worden aan de toepassing van de wet onttrokken de werknemers die occasionele arbeid verrichten, evenals de werkgevers uit hoofde van die werknemers.
Krachtens het tweede lid van hetzelfde artikel, wordt beschouwd als occasionele arbeid, de arbeid verricht voor de behoeften van de huishouding van de werkgever of van zijn gezin, voor zover die arbeid niet meer bedraagt dan acht uren per week bij één of verschillende werkgevers.
De appelrechters die de door werknemers geleverde prestaties uit het toepassingsveld sluiten van de RSZ-wet op grond van de beperkte en occasionele aard van die prestaties, zonder vast te stellen dat het prestaties zijn in de zin van artikel 16, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969, schenden de in het onderdeel vermelde wettelijke bepalingen.
Cass., S.07.0078.N, 19 mei 2008 (PG t./ OCMW Oostende)
Maatschappelijke dienstverlening – Leefloon – Onderscheiden rechtsregeling
De wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, zijn niet van toepassing op de maatschappelijke dienstverlening door het O.C.M.W. die wordt geregeld door de Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Cass., S.07.0068.N, 19 mei 2008 (Flightcare t./ ACV)
1. Ontslag – Overmacht – Onderscheid
2. Antidiscriminatiewet – Stakingsvordering – Oordeel over al dan niet beëindiging arbeidsovereenkomst
1. Het ontslag is de handeling waarbij de werkgever aan de werknemer ter kennis brengt dat hij de arbeidsovereenkomst beëindigt. De vaststelling dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens overmacht is niet gelijk te stellen met een ontslag. Indien de als overmacht ingeroepen feiten geen overmacht uitmaken, heeft de werkgever in de voormelde omstandigheden niet zijn wil uitgedrukt zelf de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
Als de werkgever zich ten onrechte op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht beroept, kan de werknemer dit beschouwen als een onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Bij betwisting van de overmacht staat het dan aan de werknemer de eenzijdige onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vast te stellen. Bij gebreke hiervan blijft de arbeidsovereenkomst dan in beginsel bestaan.
2. Artikel 19, §1, van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van de discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, hierna genoemd Antidiscriminatiewet, voor de opheffing ervan bij artikel 51 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie bepaalt dat, op verzoek van het slachtoffer of van een van de bij artikel 31 van die wet bedoelde groeperingen, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, naar gelang de aard van de daad, de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank van koophandel, het bestaan vaststelt van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van die wet worden overtreden en de staking ervan beveelt.
Krachtens artikel 587bis, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen door artikel 28 van de voormelde Antidiscriminatiewet en voor de vervanging ervan door artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 tot aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek aan de wetgeving ter bestrijding van discriminatie en tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, doet de voorzitter van de arbeidsrechtbank uitspraak over de vorderingen tot staking en legt hij de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht.
Uit die wetsbepalingen volgt dat de voorzitter van de arbeidsrechtbank die moet oordelen over een vordering van een werknemer tot staking van discriminerende verhindering door de werkgever van zowel de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als van een syndicaal mandaat, bevoegd is te oordelen over het door de werkgever ingeroepen verweer dat de arbeidsovereenkomst beëindigd werd door voorhanden zijnde overmacht of ingevolge ontslag als relevant gegeven bij de beoordeling van de gevorderde maatregelen om de discriminatoire handelingen te doen ophouden.
Het arrest van het Arbeidshof te Brussel stelt vast dat de verweerders in hoofdzaak beogen het bestaan te horen vaststellen van jegens hen discriminatoire prakrijken uitgaande van de nv B.G.S., rechtsvoorganger van de eiseres, waaronder de inhouding van de badge, de verhindering van de mandaten van personeelsafgevaardigde, de verhindering van de toegang tot de werkomgeving en de verhindering van de uitoefening van de bedongen arbeid en de staking ervan te horen bevelen onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 euro per dag.
Aldus was het noodzakelijk voor het nut van de gevorderde stakingsmaatregelen te onderzoeken en te beslissen of er overmacht was en of de arbeidsovereenkomst al dan niet was beëindigd, zodat het arbeidshof bevoegd was daarover te oordelen in het kader van de stakingsvordering.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten