Met de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen heeft de wetgever evenwel in een uitzondering voorzien. Meer bepaald hoofdstuk II van titel I van die wet betreft de "Toepassing van de verzekering tegen werkloosheid, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering op sommige personeelsleden van de overheidssector en van het vrij gesubsidieerd onderwijs". Artikel 7, § 1, van de wet van 20 juli 1991, dat deel uitmaakt van het voormelde hoofdstuk, bepaalt :
"Dit hoofdstuk is van toepassing is op elke persoon :
- wiens arbeidsverhouding in een overheidsdienst of in elke andere publiekrechtelijke instelling een einde neemt omdat zij eenzijdig wordt verbroken door de overheid of omdat de benoemingsakte wordt vernietigd, ingetrokken, opgeheven of niet hernieuwd,
- en die uit hoofde van die arbeidsverhouding niet onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die betrekking hebben op de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid en op de sector uitkeringen van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit"
Het voormelde hoofdstuk voorziet in een regeling die met name de in artikel 7, § 1, vermelde personen, in afwijking van de algemene regel, toelaat tot het recht op werkloosheidsuitkeringen. Artikel 10 van hetzelfde hoofdstuk voorziet in een regularisatie van de socialezekerheidsbijdragen voor de periode die overeenstemt met het aantal werkdagen dat de ontslagen persoon, gelet op de leeftijdsgroep waartoe hij behoort, moet bewijzen om gerechtigd te zijn op de werkloosheidsuitkeringen.
De in het geding zijnde maatregel wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord :
"Met hoofdstuk II van titel I van het ontwerp wordt beoogd een regeling te treffen ten behoeve van statutaire ambtenaren wier dienstverband wordt beëindigd door een eenzijdige handeling van de bevoegde (hiërarchische of toeziende) overheid of vernietigd door de toeziende overheid of door een administratief rechtscollege. Die regeling past in het kader van de ‘ strijd tegen de armoede ’ die de Regering heeft opgenomen in haar doelstellingen. Vastbenoemde ambtenaren zijn niet ingeschakeld in het algemeen stelsel van de sociale zekerheid, dat inzonderheid voorziet in werkloosheidsuitkeringen en in tegemoetkomingen bij ziekte en invaliditeit. Wanneer die ambtenaren om welke reden ook worden ontslagen vooraleer zij pensioengerechtigd zijn, vallen zij samen met hun gezinsleden zonder inkomen. Hun enige uitweg blijft dan een beroep te doen op steun van het O.C.M.W. Een dergelijke toestand is in een moderne welvaartsstaat onaanvaardbaar. Daarom stelt de Regering thans voor, door middel van een juridische fictie, deze ambtenaren wier dienstverband werd verbroken of vernietigd, in te schakelen in de algemene regeling inzake sociale zekerheid. Aldus zullen zij en hun gezin kunnen rekenen op eventuele2. Dat deze regeling wel van toepassing verklaart op elke persoon in een overheidsdienst wiens arbeidsverhouding eenzijdig door de overheid wordt verbroken, mogelijk wegens zwaarwichtige en zelfs strafbare feiten, doch niet op de persoon die zelf een einde maakt aan zijn arbeidsverhouding in een overheidsdienst teneinde bij een andere werkgever een contractuele betrekking uit te oefenen die vervolgens door die laatste werkgever wordt beëindigd, zelfs niet indien die overheidsdienst bereid is om, middels de betaling van werkgeversbijdragen, de door het voormelde hoofdstuk van de wet van 20 juli 1991 georganiseerde regeling op hem toepassing te laten vinden, schendt volgens het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 103/2008) het gelijkheidsbeginsel niet.
werkloosheidsuitkeringen en op uitkeringen inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering" (Parl. St. Senaat, 1990-1991, nr. 1374-2, pp. 8-9;
Parl. St. Kamer, 1990-1991, nr. 1695/6, pp. 4-5).
Volgens het Hof moet worden vastgesteld dat het verschil in behandeling op grond van de wijze van beëindiging van de arbeidsverhouding in verband staat, zowel met de doelstelling van de bijzondere ontslagregeling, als met het algemene uitgangspunt van de werkloosheidsuitkering, dat vereist dat een werkloze wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil zonder arbeid en zonder loon moet zijn (artikel 44 Werkloosheidsbesluit). Het is bijgevolg niet zonder objectieve en redelijke verantwoording dat de wetgever de bijzondere ontslagregeling heeft voorbehouden aan "elke persoon wiens arbeidsverhouding in een overheidsdienst of in elke andere publiekrechtelijke instelling een einde neemt omdat zij eenzijdig wordt verbroken door de overheid of omdat de benoemingsakte wordt vernietigd, ingetrokken, opgeheven of niet hernieuwd" en dat hij aan de overheidsdienst niet de mogelijkheid heeft geboden om die bijzondere ontslagregeling naar eigen goedvinden een ruimere toepassing te verlenen.
Het gegeven dat zwaarwichtige en zelfs strafbare feiten de reden kunnen zijn voor het eenzijdig verbreken van een arbeidsverhouding door de overheid, kan aan de pertinentie van de maatregel geen afbreuk doen. Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding, heeft dat gegeven overigens geen verschil in behandeling tot gevolg :
"Twee leden ondervragen de Minister over het toepasselijk stelsel, voornamelijk inzake werkloosheidsuitkeringen, bij ontslag van een vastbenoemd ambtenaar op grond van zware fout (bijvoorbeeld diefstal). De Minister verduidelijkt dat hetontwerp van wet tot doel heeft dat een ontslagen ambtenaar dezelfde rechten zou kunnen laten gelden inzake werkloosheidsverzekering en ziekte- en invaliditeitsverzekering als een ontslagen arbeider of bediende uit de privé-sector. Dit betekent evenwel dat op de ontslagen ambtenaar de regels inzake werkloosheidsuitkeringen van toepassing worden. Derhalve zal het recht op werkloosheidsuitkeringen van een ambtenaar ontslagen op grond van zware fout, door de arbeidsgerechten of door de arbeidsinspecteur desgevallend kunnen worden
geschorst." (Parl. St. Senaat, 1990-1991, nr. 1374-2, p. 9).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten