02 september 2008

Grondwettelijk Hof oordeelt over retroactief ingevoerde repartitieregel uit het pensioenstelsel van de plaatselijke en provinciale besturen


door Koen Nevens

1. In een voor niet-experten moeilijk te vatten arrest heeft het Grondwettelijk Hof het beroep tot vernietiging van de artikelen 23, 25, 1°, en 74, achtste streepje, van de wet van 25 april 2007 betreffende de pensioenen van de openbare sector, ingesteld door de stad Brussel, verworpen (arrest nr. 128/2008).

De artikelen 23 en 25, 1°, van de wet van 25 april 2007 wijzigen de artikelen 4, § 2, en 7, § 1, van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen. De wet van 6 augustus 1993 regelt, naast het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen (pool 1), het stelsel van de nieuwe aangeslotenen bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten (pool 2): het zijn solidaire pensioenstelsels die door de RSZPPO worden beheerd. De Stad Brussel was in 1997 de eerste grote stad die zich aansloot bij het stelsel van de nieuwe bij de RSZPPO aangeslotenen.

Artikel 74, achtste streepje van de wet van 25 april 2007 legt de datum van inwerkingtreding van de hoger vernoemde bepalingen vast op 1 januari 1995 (!). Zodoende werd een gangbare administratieve praktijk bekrachtigt. Deze bestond erin naast de door de wet bepaalde theoretische bijdragevoet een werkelijke bijdragevoet te bepalen en hanteren ter financiering van het stelsel. De bijdragen worden immers volgens een repartitiestelsel door de lokale overheden gedragen. De Stad Brussel acht zich door deze regeling benadeeld. Het Hof ziet hierin evenwel geen schending van het gelijkheidsbeginsel:

"Het verschil tussen de theoretische bijdragevoet en de werkelijke bijdragevoet, waaraan in het bestreden artikel 25, 1°, wordt herinnerd, is dus in overeenstemming met het repartitiebeginsel dat ten grondslag ligt aan het stelsel van de nieuwe aangeslotenen en inhoudt dat rekening wordt gehouden met de verschillende middelen die het mogelijk maken het evenwicht tussen de uitgaven en de inkomsten te verzekeren, met name voor het vaststellen van de bijdragevoet die noodzakelijk is voor de financiering van de onder dat stelsel ressorterende pensioenen."

2. Ook opmerkelijk is dat het Hof de retroactiviteit van maar liefst 12 jaar verantwoord vindt omwille van het algemeen belang. Zie hier de relevante overwegingen:

"De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat die handeling wordt verricht. De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.

Indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot gevolg heeft dat de afloop van één of meer gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat rechtscolleges worden verhinderd zich uit te spreken over een welbepaalde rechtsvraag, vergt de aard van het in het geding zijnde beginsel dat uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang een verantwoording bieden voor het optreden van de wetgever, dat ten nadele van een categorie van burgers inbreuk maakt op de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden.

In dat verband blijkt dat de terugwerkende kracht van de bestreden bepalingen geen bepalende invloed kan hebben op de door de verzoekende partij ingestelde jurisdictionele procedures : enerzijds, heeft de verzoekende partij immers de respectieve overnamepercentages van de andere grote steden niet betwist op het ogenblik dat die zijn vastgesteld; anderzijds, heeft het beroep voor de Raad van State alleen betrekking op de berekening van de bijdragevoet voor het jaar 2007 en, in verband met de vordering inzake burgerlijke aansprakelijkheid voor de rechtbank van eerste aanleg, hangt de beoordeling van een fout begaan door de RSZPPO niet af van de wettigheid van de vastgestelde bijdrage- en overnamepercentages. Hieruit volgt dat de terugwerkende kracht van de artikelen 23 en 25, 1°, moet worden verantwoord door een motief van algemeen belang.


In dat opzicht blijkt dat de zorg om de socialezekerheidsstelsels levensvatbaar te houden, een motief kan zijn dat de terugwerkende kracht van bepaalde berekeningsregels verantwoordt wanneer de oorspronkelijke regels niet aan de maatschappelijke werkelijkheid blijken te zijn aangepast. Te dezen blijkt uit de brief van de minister van Pensioenen van 28 september 2005, waarnaar zowel de verzoekende partij als de Ministerraad verwijzen, dat de berekening van de bijdrage- en overnamepercentages uitgaat van ramingen die door de ontwikkeling van de loonsom en de pensioenlasten zijn overschreden. De noodzaak om het aldus verstoorde evenwicht te herstellen, kan de retroactiviteit van de bestreden bepalingen verantwoorden, bepalingen die overigens niet werden betwist vooraleer door de verzoekende partij in 2006 beroepen werden ingesteld."

Geen opmerkingen: