17 januari 2009

Mogen vakbonden leden van het Vlaams Belang uitsluiten?

door J. Peeters

1. Het Vlaams Belang zet haar queeste tegen de traditionele vakbonden onverminderd voort. Terwijl de vernietigingsberoepen tegen de wetgeving houdende de organisatie van de sociale verkiezingen in 2008 nog hangende zijn voor het Grondwettelijk Hof (zie ondertussen echter het blogbericht van W. Vandeputte met betrekking tot arrest nr. 2009/09), deed de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen begin november uitspraak over de vraag of een vakbond een lid van het Vlaams Belang uit haar rangen mag sluiten. Volgens de rechter mag dat niet. Althans niet in deze zaak...

Voor de feiten keren we terug naar de Vlaamse verkiezingen van 2004. Mevrouw VDB, die reeds sinds 1986 lid was van het ACV, stelt zich op dat moment kandidaat op een lijst van het toenmalige Vlaams Blok. De vakbond, die al snel op de hoogte is, stelt bij brief van 17 september 2004 dat mevrouw VDB van de ledenlijst van de vakbond geschrapt zal worden. Onder verwijzing naar de “congresbesluiten van het ACV” wordt vastgesteld dat de demarche van mevrouw VDB “inderdaad niet overeen(stemt) met de democratische en antiracistische waarden, welke door onze organisatie worden gedragen en onderschreven”. In de juridische procedure die op de schrapping volgt, halen het ACV en de LBC-NVK hun argumenten voornamelijk uit de schending van de statuten en resoluties van de vakvereniging. Daarin wordt gesteld dat “zich een onverenigbaarheid kan voordoen voor het lid dat zich in de eigen organisatie en tevens in de omschreven externe groep als militant inzet” (art. 3 van Bijlage 4 bij de statuten van de LBC-NVK). Met de “omschreven externe groep” wordt gerefereerd aan ondermeer politieke partijen, zoals het Vlaams Blok, die in hun optreden van een anti-democratische, racistische houding, opvatting of doelstelling getuigen. In combinatie met artikel 8 van de statuten betekent dit concreet dat dergelijke vakbondsleden uit de vakorganisatie gesloten kunnen worden, zoals in casu gebeurde.

2. Bij vonnis van 7 november 2008 oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg evenwel dat de uitsluiting van mevrouw VDB in voorliggend geval ongeldig was. De Rechtbank liet zich daarbij door hoofdzakelijk twee argumenten leiden. In de eerste plaats had mevrouw VDB aangevoerd dat de statuten niet rechtsgeldig gewijzigd waren en haar en de overige leden van de vakbond evenmin rechtsgeldig tegenstelbaar gemaakt werden. De kwestieuse Bijlage 4 waarop de vakbond zich ondermeer beriep, bleek voort te vloeien uit enkele congresresoluties die door de vakbond goedgekeurd waren. Naar het oordeel van de Rechtbank slaagde de vakbond er echter niet in aan te tonen dat ook de statuten rechtsgeldig gewijzigd waren en dat de Bijlage 4 daarin correct geïncorporeerd was. In de tweede plaats stelde de Rechtbank dat de vakbond bovendien niet aangetoond had dat mevrouw VDB de statuten of reglementen van het ACV of de LBC-NVK geschonden had, noch dat zij door haar gedragingen het ACV of de LBC-NVK bewust geschaad zou hebben. Om die redenen verklaarde de Rechtbank dat mevrouw VDB nooit rechtsgeldig uit de LBC-NVK gesloten was en dat zij bijgevolg thans nog steeds als lid beschouwd moest worden.

De zaak van mevrouw VDB doet sterk denken aan het arrest ASLEF van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 februari 2007, dat reeds eerder in de Juristenkrant (nr. 145) en op deze blog besproken werd. In dit arrest oordeelde het EHRM dat een vakbond het recht heeft om leden uit te sluiten om de loutere reden dat deze leden zijn ook lid zijn van een politieke partij wiens opvattingen indruisen tegen deze van de vakbond. In de zaak die tot dit arrest aanleiding gaf, werd een lid van de extreem-rechtste British National Party omwille van dit lidmaatschap uit de treinbestuurdersbond ASLEF gesloten. Voor de nationale gerechten haalde de man evenwel zijn slag thuis omdat een Britse wet vakbonden verbood om leden uit te sluiten wegens hun gelijktijdig lidmaatschap van een politieke partij. Voor het EHRM bleek deze wet echter niet stand te houden. Meer bepaalde oordeelde het Hof dat de kwestieuse wet de vrijheid van vakvereniging (art. 11 EVRM) schond. Het Hof meende dat het voor de vakbonden hieruit voortvloeiende recht om zelf te bepalen onder welke voorwaarden iemand lid van de organisatie kan worden en blijven niet conflicteert met het recht van dat lid op een vrije (politieke) meningsuiting. De vakvereniging mag met andere woorden zelf bepalen wie tot de vereniging mag toetreden en kan geenszins gedwongen worden om het lidmaatschap van leden te handhaven wanneer deze leden zich associëren met andere verenigingen die waarden en opvattingen verdedigen die haaks staan op deze van de vakorganisatie. Een dergelijke verplichting, zoals opgelegd door de Britse wet, schendt de vrijheid van vakvereniging.

3. In haar vonnis vermeldt de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen het arrest van het EHRM niet. Impliciet stelt de Rechtbank echter ook niet dat het vakverenigingen verboden is om leden uit te sluiten omwille van hun lidmaatschap van een politieke partij met een conflicterend gedachtegoed. De Rechtbank oordeelde enkel dat de uitsluiting in casu ongeldig was omdat er een onregelmatigheid zou zijn geweest met de statuten(wijziging) van de vakvereniging. Of een dergelijke formalistische benadering stand zal houden in hoger beroep is evenwel niet zeker. Het is immers maar zeer de vraag of de (ook) internationaal beschermde vakverenigingsvrijheid niet al te strikt geïnterpreteerd wordt wanneer men aanneemt dat een onverenigbaarheid louter en alleen kan voortvloeien uit een formele statutaire bepaling.
Na de uitspraak van het vonnis kraaide het Vlaams Belang, om begrijpelijke redenen, victorie. Gemakshalve vergat de partij(leiding) echter dat, in de lijn van ASLEF, het ook na dit vonnis voor vakbonden nog steeds mogelijk is om leden van deze politieke partij te weren. Een iets meer doortastende interpretatie van de vakverenigingsvrijheid kan een ander licht over de uitspraak doen schijnen. De kans dat de overwinning van het Vlaams Belang uiteindelijk maar een pyrrusoverwinning blijkt te zijn, is bijgevolg zeker niet onbestaande.

2 opmerkingen:

matthias e storme zei

Waarde collega Peeters,

Het is normaal dat u kritische vragen stelt, maar mocht U de stukken van het dossier kennen, zou U sommige dingen alvast niet schrijven, zoals bv. "formalistische benadering".

Wat is er formalistich aan dat een rechtbank stelt dat een vereniging op de eerste plaats de eigens statuten moet naleven en deze vereniging afwijst wanneer ze er niet in slaagt een statutenwijziging die ze inroept te bewijzen ?

De leden mogen zich toch evenzeer op de statuten beroepen als het verenigingsbestuur, niet ?

Wat het ASLEF-arrest betreft vergeet U twee zeer belangrijke reserves die het EHRM heeft gemaakt: die vrijheid van vereniging voor vakbonden geldt enkel waneer ze niet door de overheid worden gesubsidieerd en geen taken van openbare dienst vervullen. En dat zijn nu precies twee zaken die in België anders liggen dan in de ASLEF-zaak.

De rechtbank heeft zich daarover niet uitgesproken, inderdaad, en zeer terecht. De eis was in hoofdorde gebaseerd op de schending van de statuten door de vereniging, en in ondergeschikte orde (waar men niet aan toe kwam) op onder meer:
1° het discriminatieverbod in de gevallen gereserveerd door het ASLEF-arrest en
2° het misbruik van machtspositie en met een kartel gelijk te stellen feitelijk afgestemde gedragingen.

Dus zelfs als de uitsluiting statutair in orde was geweest - quod non - is er op basis van het geldende Belgische en Europese recht nog heel wat in te brengen tegen die uitsluiting.

K. Nevens zei

Geachte prof. Storme,

Er is natuurlijk de HVW (Hulpkas voor Werkloosheid) die fungeert als openbare uitbetalingsinstelling. Eénieder die gerechtigd is op een werkloosheidsuitkering en geen lid is van een vakvereniging, om welke reden dan ook, kan zich tot de HVW wenden.

De vakverenigingen hebben geen "monopolie". Aansluiting bij deze verenigingen is geen voorwaarde om werkloosheidsuitkeringen te ontvangen.

Het ASLEF-arrest dat een kanttekening plaatst bij het uitsluitingsrecht van vakverenigingen, heeft het eerder op dergelijke "monopolie"-situaties gemunt. Vandaar bijvoorbeeld de negatieve houding van het EHRM ten aanzien van een closed of union-shop-systeem waarbij sommige door de werkgever toegekende voordelen afhankelijk worden gesteld van het lidmaatschap bij een welbepaalde vakvereniging.