GwH 28 mei 2009, nr. 89/2009
De prejudiciële vraag
1. Schendt artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de werknemer die wordt ontslagen tijdens de periode waarin hij zijn arbeidsprestaties volledig heeft stopgezet als gevolg van ziekte, recht heeft op een opzeggingsvergoeding berekend op basis van het loon dat overeenstemt met de voltijdse betrekking die hij uitoefende vóór de volledige schorsing van zijn arbeidsovereenkomst, terwijl de arbeidsongeschikte werknemer die met toestemming van de adviserende geneesheer van zijn mutualiteit het werk gedeeltelijk hervat, slechts recht heeft op een opzeggingsvergoeding waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van het lopende loon waarop hij gerechtigd is voor zijn verminderde arbeidsprestaties en dit terwijl hij omwille van zijn gezondheidstoestand de keuze niet heeft al dan niet voltijds zijn arbeid terug aan te vatten ?
Het antwoord van het Hof
2. Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling van arbeidsongeschikte werknemers die worden ontslagen door hun werkgever, naargelang zij volledig arbeidsongeschikt zijn dan wel hun arbeidsprestaties gedeeltelijk hebben hervat, berust op een objectief criterium, namelijk de mate waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst.
In de door het verwijzende rechtscollege gegeven interpretatie van artikel 39, § 1, van de Arbeidsovereenkomstenwet, wordt voor de vaststelling van de opzeggingsvergoeding in beginsel uitgegaan van het loon waarop de werknemer als tegenprestatie voor zijn arbeid recht heeft op het ogenblik van de kennisgeving van de opzegging, te dezen het loon voor de deeltijdse arbeidsprestaties wegens arbeidsongeschiktheid. Indien de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor de betrokken werknemer ingevolge arbeidsongeschiktheid evenwel volledig zou zijn geschorst, zou het "lopende loon" overeenstemmen met het loon waarop hij aanspraak kon maken ingevolge voltijdse tewerkstelling op basis van zijn geschorste arbeidsovereenkomst.
In die interpretatie van de in het geding zijnde bepaling is de omvang van de compensatoire opzeggingsvergoeding evenredig met de mate waarin de werknemer zijn arbeidsprestaties kan hervatten. Daaruit volgt dat naarmate de arbeidsongeschikte werknemer die met de werkgever is verbonden door een arbeidsovereenkomst voor voltijdse prestaties, met toestemming van de adviserend geneesheer van zijn ziekenfonds, minder arbeidsprestaties kan hervatten, hij recht zal hebben op een steeds kleinere compensatoire opzeggingsvergoeding.
Rekening houdend met het feit dat, zoals te dezen, de arbeidsongeschikte werknemer verkeert in een situatie van deeltijdse hervatting en derhalve van deeltijdse tewerkstelling waarvoor hij, anders dan de werknemers in een stelsel van deeltijdse arbeidsprestaties met toepassing van de artikelen 101 en 103 van de herstelwet van 22 januari 1985, waarover het Hof in zijn arresten nr. 51/2008 van 13 maart 2008 en nr. 77/2008 van 8 mei 2008 uitspraak heeft gedaan, niet zelf kiest maar waartoe hij ingevolge zijn gezondheidstoestand wordt gebracht, heeft de in het geding zijnde bepaling, in die interpretatie, onevenredige gevolgen.
In die interpretatie van artikel 39, § 1, van de Arbeidsovereenkomstenwet dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.
3. Het Hof stelt evenwel vast dat artikel 39, § 1, van de Arbeidsovereenkomstenwet ook in die zin kan worden geïnterpreteerd dat de werknemer die met toestemming van de adviserend geneesheer van zijn ziekenfonds zijn arbeidsprestaties deeltijds hervat, bij ontslag door de werkgever recht heeft op een compensatoire opzeggingsvergoeding waarvan het bedrag wordt bepaald op grond van het loon voor volledige arbeidsprestaties, waarop hij op het ogenblik van de opzegging recht had. In die interpretatie bestaat het in de prejudiciële vraag opgeworpen verschil in behandeling niet en dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten