door Wim Vandeputte
1. Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die na een periode van volledige arbeidsongeschiktheid het werk geleidelijk aan kunnen hervatten, doen dat in eerste instantie vaak noodgedwongen deeltijds in afwachting van een volledig herstel. Wanneer een werknemer in een dergelijke situatie van deeltijdse arbeid door de werkgever ontslagen wordt, stelt zich een probleem in verband met de berekening van de opzeggingsvergoeding. Dient deze berekend te worden op basis van het loon dat de werknemer verdient op het ogenblik dat hij deeltijds werkt, of moet daarvoor teruggegrepen worden naar het voltijdse loon van vóór de periode van volledige arbeidsongeschiktheid?
Dit laatste is alleszins de regel voor werknemers wiens arbeidsovereenkomst volledig geschorst is ingevolge arbeidsongeschiktheid op het ogenblik van de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Ook voor een werknemer die het werk gedeeltelijk hervat na een periode van volledige arbeidsongeschiktheid, lijkt deze oplossing de meest logische. Toch staken ernstige twijfels over de juistheid van deze oplossing de kop op als gevolg van enkele dubieuze uitspraken van ‘s lands hoogste rechtscolleges in het kader van de wettelijke regeling inzake loopbaanonderbreking. In de situatie van een werknemer die zijn arbeidsprestaties met toepassing van deze regeling tijdelijk vermindert, doet zich namelijk een gelijkaardig probleem voor.
Artikel 39 §1 van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat de opzeggingsvergoeding in beginsel berekend moet worden op basis van het lopende loon en de voordelen verworven krachtens de arbeidsovereenkomst. Onder het begrip “lopend loon” wordt verstaan het loon waarop de werknemer recht heeft op het ogenblik van het beëindigen van de arbeidsrelatie. Een strikte interpretatie van dit artikel leidt tot de conclusie dat een werknemer met verminderde arbeidsprestaties in geval van ontslag door de werkgever slechts aanspraak kan maken op een opzeggingsvergoeding berekend op het lagere, deeltijdse loon. Hierdoor kan een ontslag voor de werkgever beduidend goedkoper uitvallen tijdens de periode van gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst dan daarbuiten.
2. In het kader van de regeling loopbaanonderbreking is de afgelopen jaren gebleken dat noch het Hof van Cassatie, noch het Grondwettelijk Hof graten ziet in de toekenning van een lagere opzeggingsvergoeding aan de werknemer die zijn arbeidsprestaties tijdelijk heeft verminderd (zie Cass. 11 december 2006, nr. S040143N; GWH 13 maart 2008, nr. 51/2008 en 8 mei 2008, nr. 77/2008). Het resultaat van deze rechtspraak van het Hof van Cassatie en van het Grondwettelijk Hof deed niettemin menig arbeidsjurist de wenkbrauwen fronsen. Met betrekking tot het specifieke geval van ouderschapsverlof, is in dit verband overigens nog een prejudiciële vraag van het Hof van Cassatie hangend voor het Hof van Justitie (zie de zaak C-116/08).
De mogelijkheid om dezelfde redenering toe te passen in de situatie van de deels werkende, deels arbeidsongeschikte werknemer, blijkt nu volgens het Grondwettelijk Hof een brug te ver. In een arrest van 28 mei 2009 (nr. 89/2009) verwerpt het hof de door de verwijzende rechter voorgelegde interpretatie dat een arbeidsongeschikte werknemer die verkeert in een situatie van deeltijdse hervatting van het werk, enkel recht zou hebben op een proportioneel verminderde opzeggingsvergoeding. Het hof is van oordeel dat een strikte interpretatie van artikel 39 §1 van de Arbeidsovereenkomstenwet onevenredige gevolgen met zich zou meebrengen voor de deels arbeidsongeschikte werknemer. Een alternatieve interpretatie van het artikel dringt zich op: de werknemer die met toestemming van de adviserend geneesheer van zijn ziekenfonds zijn arbeidsprestaties deeltijds hervat, heeft bij ontslag door de werkgever recht op een opzeggingsvergoeding bepaald op grond van het loon voor volledige arbeidsprestaties. In die interpretatie stelt zich dan ook geen probleem van verschil in behandeling ten aanzien van de werknemer waarvan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst volledig geschorst is wegens arbeidsongeschiktheid.
Men kan zich de vraag stellen of het Grondwettelijk Hof met deze uitspraak afstand neemt van zijn eerdere rechtspraak in het kader van loopbaanonderbreking. Het hof sluit echter zelf een dergelijke interpretatie van het arrest uit. Een arbeidsongeschikte werknemer die verkeert in een situatie van deeltijdse hervatting van het werk heeft volgens het hof niet voor deze situatie gekozen, maar is zonder het te willen daarin beland als gevolg van zijn precaire gezondheidstoestand. Bij een vermindering van de arbeidsprestaties in het kader van loopbaanonderbreking heeft een werknemer daarentegen wel uitdrukkelijk voor deeltijdse tewerkstelling gekozen.
Het nieuwe onderscheid dat het Grondwettelijk Hof met dit arrest in het leven roept, is op zijn minst betwistbaar. Het gehanteerde onderscheidingscriterium overtuigt niet: het valt moeilijk in te zien waarom een werknemer die op vrijwillige basis zijn arbeidsprestaties tijdelijk vermindert, zijn rechten bij ontslag herleid ziet tot een proportioneel verminderde opzeggingsvergoeding, terwijl dat niet het geval is voor een deeltijds arbeidsongeschikte werknemer. In beide gevallen gaat het om een tijdelijke gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Ubi lex non distinguit,…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten