29 juni 2010

Het vermelden van de naam van de vervangen werknemer in een vervangingsovereenkomst, op de tocht

HvJ, C-98/09, 24 juni 2010, Fransesca Sorge t./ Poste Italiane, www.curia.eu

De prejudiciële vraag

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gesloten op 18 maart 1999 (hierna: "raamovereenkomst"), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen F. Sorge en haar werkgever, Poste Italiane SpA (hierna: "Poste Italiane"), over de rechtmatigheid van de clausule waarbij de duur van de arbeidsovereenkomst van betrokkene werd beperkt, zonder dat de naam van de vervangen werknemer of de redenen voor diens afwezigheid werden vermeld.

Een Italiaanse rechtbank stelt meer bepaald de volgende vragen:

1) Moet clausule 8 van de bij richtlijn 1999/70 […] uitgevoerde raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling (als die vervat in de artikelen 1 en 11 van wetsbesluit nr. 368/2001) waarbij, ter omzetting in nationaal recht van richtlijn 1999/70, artikel 1, lid 2, sub b, van wet nr. 230/1962 werd ingetrokken, volgens welke bepaling, een termijn mocht worden gesteld ‚aan de duur van de arbeidsovereenkomst […] wanneer de indienstneming had plaatsgevonden ter vervanging van afwezige werknemers die recht op behoud van hun betrekking hadden, ‚mits in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de naam van de vervangen werknemer en de reden voor zijn vervanging werden vermeld, en vervangen door een bepaling die dergelijke specificaties niet langer verplicht stelt?

2) Zo ja, dient de nationale rechter de met het gemeenschapsrecht strijdige nationale regeling buiten toepassing te laten?

De communautaire context

Richtlijn 1999/70 berust op artikel 139, lid 2, EG en is, volgens artikel 1 ervan, gericht op de uitvoering van de raamovereenkomst betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

De derde overweging van de considerans van deze richtlijn luidt:
"Overwegende dat punt 7 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden onder meer bepaalt dat de verwezenlijking van de interne markt moet leiden tot een verbetering van de levensstandaard en arbeidsvoorwaarden voor de werkenden in de Europese Gemeenschap. Dit proces wordt verwezenlijkt door onderlinge opwaartse aanpassing van die voorwaarden, betreffende met name andere arbeidsvormen dan arbeid voor onbepaalde tijd, zoals arbeid voor een bepaalde duur, deeltijdarbeid, uitzendarbeid en seizoenarbeid."

De tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst bepaalt:
"De partijen bij deze overeenkomst erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien."

Volgens de derde alinea van deze preambule bevat de raamovereenkomst de algemene beginselen en minimumvereisten met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en stelt zij met name een algemeen kader vast om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.

Punt 7 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst luidt:
"Overwegende dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve gronden een manier is om misbruik te voorkomen."

Clausule 2 van de raamovereenkomst bepaalt:
"1. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.
2. De lidstaten – na raadpleging van de sociale partners – en/of de sociale partners kunnen bepalen dat deze overeenkomst niet van toepassing is op:
a) leerovereenkomsten en het leerlingwezen;
b) arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings‑, arbeidsinspannings‑ en omscholingsprogramma."

Clausule 3 van deze raamovereenkomst is als volgt geformuleerd:
"In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1. ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;
2. ‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, overeenkomstig de wetgeving, de nationale collectieve overeenkomsten of gebruiken."

Clausule 5 van deze raamovereenkomst luidt:
"1. Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:
a) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;
b) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;
c) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.
2. De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:
a) als ‚opeenvolgend’ worden beschouwd;
b) geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden."

Clausule 8 van de raamovereenkomst bepaalt:
"1. De lidstaten en/of de sociale partners kunnen bepalingen handhaven of invoeren die gunstiger zijn dan die welke in deze overeenkomst zijn opgenomen.
[…]
3. De uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst vormt geen geldige reden om het algemene niveau van bescherming van de werknemers op het door deze overeenkomst bestreken gebied te verlagen.
[…]
5. Het voorkomen en beslechten van geschillen alsmede de behandeling van klachten over de toepassing van deze overeenkomst geschieden in overeenstemming met de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten of gebruiken."

Antwoord van het Hof

Op de eerste vraag

- de werkingssfeer van de de raamovereenkomst

Voor een uitspraak over de prejudiciële verwijzing moet in de eerste plaats worden onderzocht of het sluiten van een eerste overeenkomst voor bepaalde tijd binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst valt, en in de tweede plaats of de wijziging van de nationale regeling bij wetsbesluit nr. 368/2001, bestemd om richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst in nationaal recht om te zetten, kan worden geacht enerzijds verband te houden met de "uitvoering" van die overeenkomst en anderzijds betrekking te hebben op het „algemene niveau van bescherming” van de werknemers in de zin van clausule 8, punt 3, hiervan.

Volgens de bewoordingen van clausule 2 van de raamovereenkomst is deze overeenkomst van toepassing op elke werknemer met een contract voor bepaalde tijd die werkt uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.

Volgens clausule 3 van de raamovereenkomst ziet het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” op „iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”

Ten slotte bepaalt clausule 8 dat de uitvoering van de raamovereenkomst door de lidstaten en/of de sociale partners „geen geldige reden [kan vormen] om het algemene niveau van bescherming van de werknemers” op het door de overeenkomst bestreken gebied te verlagen.

Zowel uit het doel van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst als uit de bewoordingen van de relevante bepalingen van deze teksten blijkt dus duidelijk dat, anders dan de Italiaanse regering in wezen stelt, het door de raamovereenkomst bestreken gebied niet beperkt is tot de werknemers die opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben gesloten, maar integendeel van toepassing is op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten, ongeacht het aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd dat deze werknemers hebben gesloten.

Bovendien blijkt uit de rechtspraak van het Hof, enerzijds dat clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst, gelet op haar doelstellingen, niet restrictief mag worden uitgelegd, en anderzijds dat het onderzoek naar het bestaan van een „verlaging” in de zin van clausule 8, punt 3, moet worden verricht ten aanzien van alle bepalingen van het interne recht van een lidstaat betreffende de bescherming van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

Het Hof heeft daaruit afgeleid dat clausule 8, punt 3, aldus moet worden uitgelegd dat de daarin bedoelde „verlaging” moet worden onderzocht ten aanzien van het in de betrokken lidstaat geldende algemene niveau van bescherming van zowel de werknemers die opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben gesloten, als de werknemers die een eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten.

- de uitlegging van clausule 8

Allereerst moet worden opgemerkt dat, aangezien het uitsluitend aan de nationale rechter staat om het nationale recht uit te leggen, deze laatste dient uit te maken in hoeverre de wijzigingen die bij wetsbesluit nr. 368/2001 in het uit wet nr. 230/1962 voortvloeiende nationale recht zijn aangebracht, hebben geleid tot vermindering van de bescherming van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Daartoe dient hij de door elk van die nationale bepalingen geboden bescherming te vergelijken.

Daarentegen staat het in voorkomend geval aan het Hof om in zijn beslissing op de prejudiciële verwijzing aan de verwijzende rechter aanwijzingen te verstrekken voor diens beoordeling of deze eventuele vermindering van de bescherming van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een „verlaging” in de zin van clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst vormt. Daartoe dient het Hof te onderzoeken in hoeverre de wijzigingen die door de nationale regeling ter omzetting in nationaal recht van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst zijn aangebracht, kunnen worden geacht enerzijds verband te houden met de „uitvoering” van de raamovereenkomst en anderzijds betrekking te hebben op het „algemene niveau van bescherming” van de werknemers in de zin van clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst (arrest Angelidaki e.a., reeds aangehaald, punt 130).

Wat in de eerste plaats de uitvoering van de kaderovereenkomst betreft, dient te worden vastgesteld dat wetsbesluit nr. 368/2001 de omzetting van richtlijn 1999/70 in nationaal recht beoogt en dat dit wetsbesluit is vastgesteld ter uitvoering van wet nr. 422 van 29 december 2000.

Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de wijzigingen die wetsbesluit nr. 368/2001 in het eerdere nationale recht heeft aangebracht, verband houden met de uitvoering van de raamovereenkomst, aangezien volgens de verwijzingsbeslissing de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op het ogenblik van de vaststelling van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst de beschermingsmaatregelen van wet nr. 230/1962 genoten, en zulks los van het feit dat artikel 1 van dat wetsbesluit niet naar een uitdrukkelijke bepaling van de raamovereenkomst verwijst.

Om dat te beoordelen zal de verwijzende rechter moeten nagaan of de afschaffing van de verplichting voor de werkgever om in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ter vervanging van afwezige werknemers de naam van die werknemers en de redenen voor hun vervanging te vermelden, een wijziging van de juridische regeling voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is die voortvloeit uit de wil van de nationale wetgever om, gelet op de door de raamovereenkomst geformuleerde waarborgen, een nieuw evenwicht in de betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers tot stand te brengen, dan wel voortvloeit uit een duidelijk geïdentificeerd ander doel. De nationale rechter zal met name moeten onderzoeken of de afschaffing van het in wet nr. 230/1962 gestelde vereiste kan worden geacht te zijn ingegeven door de wil om de maatregelen ter bescherming van de werknemers die wetsbesluit nr. 368/2001 ter uitvoering van de raamovereenkomst heeft ingevoerd, te compenseren om de lasten voor de werkgevers te verminderen.

Toch kan nu reeds worden vastgesteld dat uit de verwijzingsbeslissing niet blijkt dat de nationale wetgever met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wijzigingen een ander doel dan de uitvoering van de raamovereenkomst zou hebben willen nastreven, hetgeen de verwijzende rechter echter ook dient na te gaan.

Wat in de tweede plaats de voorwaarde betreft dat de verlaging betrekking moet hebben op het „algemene niveau van bescherming” van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zij impliceert dat alleen een vermindering die de nationale regeling betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd globaal aantast, onder clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst valt.

In de onderhavige zaak treffen de wijzigingen die wetsbesluit nr. 368/2001 in het eerdere nationale recht heeft aangebracht, niet alle werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar enkel die welke een dergelijke overeenkomst hebben gesloten om een andere werknemer te vervangen; het sluiten van een dergelijke overeenkomst is een van de in artikel 1, lid 1, van het wetsbesluit genoemde mogelijkheden.

Voor zover deze werknemers geen significant percentage van de in de betrokken lidstaat voor bepaalde tijd tewerkgestelde werknemers vertegenwoordigen, wat de verwijzende rechter dient na te gaan, vormt de vermindering van de bescherming die deze kleine categorie van werknemers genoot, op zichzelf geen globale aantasting van het niveau van bescherming dat de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de interne rechtsorde genoten.

Bovendien moet volgens artikel 1, lid 2, van wetsbesluit nr. 368/2001 de overeenkomst voor bepaalde tijd in schriftelijke vorm worden opgemaakt en de redenen vermelden waarom op een dergelijke overeenkomst een beroep wordt gedaan. Anders is de tijdsbepaling nietig. Wet nr. 230/1962 bepaalde enkel dat de duur van de overeenkomst schriftelijk moest worden vermeld, zonder dat de objectieve reden voor het sluiten van die overeenkomst moest worden aangegeven, behalve bij vervanging van een werknemer.

Ten slotte moet, zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de wijziging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling worden beoordeeld in het licht van het geheel van de andere waarborgen waarin zij voorziet om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te beschermen, zoals maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en maatregelen die ertoe strekken discriminatie jegens werknemers met dergelijke overeenkomsten te verbieden.

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat wijzigingen in een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, geen „verlaging” van het algemene niveau van bescherming van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de zin van clausule 8, punt 3, van de zaakovereenkomst vormen, voor zover zij betrekking hebben op een kleine categorie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of worden gecompenseerd door de vaststelling van andere waarborgen of beschermingsmaatregelen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

- conclusie

Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord dat clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde, die de verplichting voor de werkgever heeft afgeschaft om in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ter vervanging van afwezige werknemers de naam van die werknemers en de redenen voor hun vervanging te vermelden, en enkel bepaalt dat dergelijke overeenkomsten voor bepaalde tijd in schriftelijke vorm moeten worden aangegaan en de redenen moeten vermelden waarom op dergelijke overeenkomsten een beroep wordt gedaan, voor zover die nieuwe voorwaarden worden gecompenseerd door de vaststelling van andere waarborgen of beschermingsmaatregelen of slechts betrekking hebben op een kleine categorie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

Op de tweede vraag

- Richtlijn en raamovereenkomst hebben geen directe werking

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof heeft geoordeeld dat clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst niet voldoet aan de voorwaarden om rechtstreekse werking te hebben.

Enerzijds heeft die clausule immers alleen betrekking op de „uitvoering” van deze overeenkomst door de lidstaten en/of de sociale partners, wier taak het is de raamovereenkomst in intern recht om te zetten, en aan wie het verboden is bij deze omzetting een verlaging van het algemene niveau van bescherming van de werknemers te rechtvaardigen met een beroep op de eisen van de uitvoering van die raamovereenkomst.

Anderzijds impliceert de omstandigheid dat die clausule volgens de bewoordingen ervan alleen „[de verlaging] van het algemene niveau van bescherming van de werknemers op het door [de raamovereenkomst] bestreken gebied” verbiedt, dat alleen een vermindering die groot genoeg is om de nationale regeling betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd globaal ongunstig aan te tasten, binnen de werkingssfeer van clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst valt.

Particulieren kunnen aan een dergelijk verbod echter geen enkel recht ontlenen waarvan de inhoud zo duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is dat het voor de nationale rechter kan worden ingeroepen.

- richtlijnconforme uitlegging van het nationaal recht

De nationale rechter moet het nationale recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken raamovereenkomst, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Deze verplichting tot conforme uitlegging slaat op alle bepalingen van nationaal recht, ongeacht of deze dateren van eerdere of latere datum dan de betrokken raamovereenkomst.

Het is juist dat de verplichting van de nationale rechter om bij de uitlegging en toepassing van de relevante bepalingen van zijn nationale recht te refereren aan de inhoud van een raamovereenkomst, wordt begrensd door de algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, en niet kan dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht

Het beginsel van conforme uitlegging vereist niettemin dat de nationale rechter binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke doet om, het gehele nationale recht in beschouwing nemend en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, de volle werking van de betrokken raamovereenkomst te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling

Bovendien kan, zoals de advocaat-generaal in punt 68 van zijn conclusie heeft opgemerkt, voornoemd beginsel van conforme uitlegging er niet toe leiden dat nationale regels die zowel ratione materiae als ratione temporis uitdrukkelijk niet rechtsgeldig en relevant zijn, toepasselijk worden op het bij de verwijzende rechter aanhangige geding.

- conclusie

Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord dat, aangezien clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst geen rechtstreekse werking heeft, het aan de verwijzende rechter staat, indien hij tot de conclusie zou komen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling onverenigbaar is met het recht van de Unie, ze niet buiten toepassing te laten, maar er zoveel mogelijk een uitlegging aan te geven die in overeenstemming is met richtlijn 1999/70 en met het doel van de raamovereenkomst.

Zie ook:
- wat betreft de vervangingsovereenkomst in België: art. 11ter Arbeidsovereenkomstenwet.
- wat betreft de notie 'tijdelijke arbeid' in België: artt. 1-6 Uitzendarbeidwet.

Geen opmerkingen: