22 juni 2011

De rol van de EU: de ene ambtenaar lijkt steeds meer op de andere, maar we zeggen het hen niet (oratie prof.dr. A. De Becker)

De Belgische professor Alexander De Becker werd door de Universiteit Amsterdam per 1 augustus 2010 benoemd tot het ambt van bijzonder hoogleraar aan de Ien Dales Leerstoel voor het thema ‘de overheid als arbeidsorganisatie’.

Op 19 mei 2011 sprak hij een oratie uit waarin hij ingaat op de complexe juridische wereld van het recht van het overheidspersoneel en het juridisch kader waarin de overheid als arbeidsorganisatie functioneert.

De integrale tekst van de oratie kan u terugvinden door hier te klikken. Ik geef u alvast de inleiding mee:

"Een leerstoel over de overheid als arbeidsorganisatie impliceert onvermijdelijk dat de overheid een bijzondere organisatie is op arbeidsgebied. In de politiek woedt op dit ogenblik een debat in al de door mij reeds onderzochte landen over het bestaan van een absolute noodzaak om de overheid te afficheren als een bijzondere werkgever. Het komt mij als rechtswetenschapper uiteraard niet toe om in dat debat een standpunt in te nemen. De politiek dient te kiezen welke vorm zij prefereert om de tewerkstelling in de publieke sector vorm te geven. Ik dien mijn onderzoek te beperken tot het huidige juridische kader waarin de overheid als arbeidsorganisatie functioneert.

Alleen, dat kader is helemaal niet eenduidig. Meer zelfs, het wemelt van de tegenstrijdigheden, waarvan ik er enkele met u wil delen. Laat ons beginnen met de schijnbaar evidente plaats van de overheid als arbeidsorganisatie in het juridisch spectrum.

Traditioneel wordt “ambtenarenrecht” of de rechtspositie van het overheidspersoneel omschreven als een bevoegdheid die nog behoort tot de soevereiniteit van de onderscheiden lidstaten van de Europese Unie. Dit valt terug te vinden in alle (intussen rechtshistorisch geworden) werken over de status van de ambtenaar op het einde van de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw. Landen als Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden opteerden alle voor een ambtelijke status voor hun personeelsleden. De reden is telkens dezelfde: een overheid kan, gezien haar specifi eke taak, niet in een contractuele arbeidsrelatie zitten met haar personeelsleden. Er is immers geen onderhandelingsruimte voor de overheid omdat zij precies in die zeer ongelijke situatie ten aanzien van haar personeelsleden staat. Bovendien vormt de bijzondere arbeidsrelatie tussen de overheid en haar personeel ook de basis van de ontwikkeling van de zogenaamde orgaantheorie. Dit wordt het mooiste uitgedrukt door Hauriou in Frankrijk die de ambtenaar als de incorporatie van de Staat zag. Soortgelijke invullingen zijn echter ook terug te vinden bij de Deense jurist Poul Andersen. Gillian Morris koppelt de traditionele grondslag voor de specifi eke status van de ambtenaren eveneens aan de specifi eke taak van de overheid, waarbij de overheid geen verantwoording diende af te leggen aan haar personeelsleden, maar enkel aan de primaire wetgevende macht.

Deze oratie wil u meenemen in de complexe juridische wereld van het recht van het overheidspersoneel. Ik herinner me dat de vacature voor deze functie aangaf dat deze leerstoel zich bevindt op het snijpunt van het arbeidsrecht, het bestuursrecht en het grondwettelijk recht. Ik ben het daar volledig mee eens, maar ik zou er aan willen toevoegen dat hij zich ook op het snijpunt met het EU-recht bevindt. Bovendien beïnvloeden landen elkaar bij de ontwikkeling van hun recht van het overheidspersoneel. Niemand leeft op een eiland in deze geglobaliseerde wereld. Niet enkel beïnvloeden landen elkaar: ook internationale organisaties en de rechtspraak van supranationale rechters spelen hun rol.

Ik zou jullie heel graag meenemen voor een rondleiding in de heerlijk complexe wereld van het recht van het overheidspersoneel. Laten we er ons even in onderdompelen en, ik hoop dat ik jullie enigszins kan verrassen, met de rijkdom en de reikwijdte van deze rechtstak."

Geen opmerkingen: