17 april 2012

Aanspraak van EU-burgers en hun familieleden op maatschappelijke dienstverlening eerste drie maanden uitgesloten

Burgerschap van de Unie verleent iedere burger van de Unie, binnen de beperkingen van het Verdrag en de maatregelen tot uitvoering daarvan, een fundamenteel en persoonlijk recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten.

De Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden bepaalt evenwel dat het gastland dient bevoegd te blijven om te beslissen over de toekenning aan andere personen dan werknemers, zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden, van sociale bijstand tijdens de eerste drie maanden van verblijf, of tijdens een langere periode in het geval van werkzoekenden, of over de toekenning van levensonderhoud voor studies, beroepsopleiding inbegrepen, vóór de verwerving van het permanente verblijfsrecht.

De mogelijkheid, de burger van de Unie in sommige gevallen geen maatschappelijke dienstverlening toe te kennen werd uitdrukkelijk voorzien in artikel 24.2 van voormelde Richtlijn : "(...) is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen, gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, lid 4, onder b), bedoelde langere periode, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzaam verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden".

In Belgisch recht werd tot nu toe nog geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid voor de lidstaten de burger van de Unie en zijn familieleden geen sociale bijstand toe te kennen. De wetgever heeft deze mogelijkheid benut door middel van de wet van 19 januari 2012 tot wijziging van de wetgeving met betrekking tot de opvang van asielzoekers (Belgisch Staatsblad 17 februari 2012) die ook de organieke O.C.M.W.-wet van 8 juli 1976 wijzigt.

Met zijn artikel 12 voegt de wet van 19 januari 2012 in voormelde organieke wet een nieuw artikel 57quinquies in, dat luidt als volgt :
« In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden van het verblijf of, in voorkomend geval de langere periode zoals bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen. »
Deze wetsbepaling is op 27 februari 2012 in werking getreden.

De Belgische wetgever heeft aldus beslist gebruik te maken van de mogelijkheid die de lidstaten hebben in sommige gevallen geen sociale bijstand toe te kennen aan de burger van de Unie en zijn familieleden. Op te merken valt dat momenteel enkel de aanspraak op maatschappelijke dienstverlening aldus werd beperkt.

Voor een verdere toelichting  inzake de toepassing van deze wetsbepaling, zie de Omzendbrief van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding d.d. 28 maart 2012 (BS 17 april 2012).

Geen opmerkingen: