Proloog
Op 17 juli ll. keurde de
Ministerraad een voorontwerp van wet goed tot aanpassing van het sociaal
strafwetboek. De inhoud ervan is me onbekend, maar het is alvast een goed
excuus om even ten persoonlijke titel uiteen te zetten welke aanpassingen mij
aangewezen lijken. Vandaag als eerste thema: De adequate bestraffing van ernstige en georganiseerde sociale fraude.
Inleiding
Enige tijd geleden verscheen op
de website
van de FBI het bericht dat de leider van een ‘Medicare’-fraudesysteem werd
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. De betrokkene, bestuurder van
twee instellingen die ambulante gezondheidszorgen verstrekten aan patiënten,
schreef fictieve patiënten in en liet valse diagnoses opstellen door
medewerkers. Zodoende kon hij ten onrechte 23 miljoen USD aan
overheidssubsidies innen.
In België lijkt de
recordveroordeling voor ernstige en georganiseerde sociale fraude voorlopig te
staan op 7 jaar. De correctionele
rechtbank van Brussel veroordeelde op 23 maart ll. een persoon tot die
straf, omdat hij spilfiguur was bij het oprichten of gebruiken van
vennootschappen om personen tegen betaling valse arbeidsovereenkomsten, valse
loonbrieven of valse C4-formulieren te bezorgen, zodat zij ten onrechte sociale
voordelen konden bekomen. In Gent
werd een persoon voor gelijkaardige feiten, die weliswaar een mindere omvang
hadden, tot 5 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Een maximale correctionele gevangenisstraf van 3 jaar vraagt (soms)
depannage door het gemeen strafrecht om ernstige en georganiseerde sociale
fraude ook ernstig te kunnen bestraffen
Beoefenaars van het sociaal
strafrecht weten natuurlijk dat dergelijke zware straffen in België veeleer de
uitzondering zijn, niet alleen omwille van de uitzonderlijke aard en omvang van
de feiten, maar ook omdat zodanige straffen niet kunnen worden opgelegd op
basis het Sociaal Strafwetboek alleen. Het zwaarste sanctieniveau, met name
niveau 4, bepaalt immers een maximumgevangenisstraf van 3 jaar, zelfs wanneer
de inbreuken op een georganiseerde wijze worden gepleegd.
De arbeidsauditeur die een
zwaardere bestraffing wil bekomen, is en blijft dus aangewezen op de bepalingen
van het gemeen strafrecht. Zo bijvoorbeeld kan er in combinatie met een
sociaalrechtelijke inbreuk waarop een sanctie van niveau 4 staat, worden
aangevoerd dat er sprake is van een criminele organisatie. Bij zwartwerk of
sociale dumping kan er ook sprake zijn van mensenhandel door economische
uitbuiting.
‘Crimorg’ en mensenhandel blijven
echter afzonderlijke misdrijven met hun eigen constitutieve bestanddelen, die
bijgevolg ook afzonderlijk moeten worden bewezen. Zo oordeelde de correctionele
rechtbank van Gent in een vonnis van 19 mei 2014 dat er géén sprake was van
‘crimorg’ bij het stelselmatig inschakelen van Oost-Europese
schijnzelfstandigen in een Gentse auto-onderdelenfabriek. De rechtbank stelde
dat het veeleer ging om organisatiecriminaliteit dan om georganiseerde
criminaliteit…
Een maximale correctionele gevangenisstraf van 3 jaar maakt zelfs van ernstige en georganiseerde sociale fraude een mild gesanctioneerd wanbedrijf
De vraag rijst wat mij betreft zeker
of de maximumbestraffing die het Sociaal Strafwetboek voorziet voor ernstige,
ja zelfs georganiseerde sociale fraude, hoog genoeg is. Die vraag dringt zich
volgens mij des te meer op, nu het jarenlang het beleid was van het departement
Justitie om géén uitvoering te geven aan gevangenisstraffen onder de 3 jaar en
er thans voor straffen onder de 3 jaar in beginsel uitvoering wordt gegeven via
elektronisch toezicht.
De vraag kan trouwens worden gesteld
of de maximumdrempel van 3 jaar niet net werd ingegeven door de realiteit van
de gebrekkige strafuitvoering? Wou men door het maximum op 3 jaar te stellen de
effectieve gevangenisstraf de facto
uitsluiten voor de beteugeling van sociale fraude, zelfs indien wetens en willens,
zelfs indien ernstig, zelfs indien georganiseerd?
Uit de memorie van toelichting
bij het Sociaal Strafwetboek blijkt in elk geval dat de niet-uitvoering van
gevangenisstraffen de wetgever alvast niet onbekend was. “De praktijk toont bovendien aan dat, behalve in de ernstige gevallen,
de gevangenisstraf nooit uitgevoerd wordt, aangezien enerzijds met uitstel
wordt uitgesproken en anderzijds de korte gevangenisstraffen niet worden
uitgevoerd”, zo staat er (MvT, Parl.
St. Kamer 2008-2009, nr. 52-1666, 38-39).
Om die reden koos de wetgever resoluut de kaart van de aan het sociaal strafrecht ‘meer aangepaste’
strafrechtelijke geldboete. Wat bij de wetgever blijkbaar toen nog niet was
gedaagd, is dat ook de uitvoering van de penale geldboeten ernstig mank loopt. De audits van het
Rekenhof uit 2007 en 2014 liegen er niet om…
Uit de memorie toelichting blijkt
daarentegen niet echt waarom de maximum gevangenisstraf op 3 jaar werd gesteld.
Enerzijds wordt er geopperd dat
zodoende de mogelijkheid behouden blijft voor de onderzoeksrechter om een
aanhoudingsbevel uit te vaardigen in ernstige gevallen (MvT, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52-1666,
39). Dit is slechts mogelijk indien de straf minstens één jaar gevangenisstraf
kan bereiken. Dit verklaart op zich echter nog niet waarom net werd gekozen
voor een gevangenisstraf van 3 jaar, en niet bijvoorbeeld een beetje minder of
een beetje meer. Anderzijds, zo wordt opgemerkt, biedt de maximumstraf van 3 jaar
de mogelijkheid om de zwaarste gevallen te sanctioneren met een straf gelijk
aan gevangenisstraffen voorzien voor gemeenrechtelijke inbreuken (Ibid.).
Overtuigend vind ik die laatste
uitleg niet. Ten eerste wordt de sanctievork voor wanbedrijven, en de meeste
misdrijven in het Strafwetboek kunnen in die categorie worden geplaatst, gekenmerkt door een maximum gevangenisstraf 5
jaar (art. 25 Sw.). Ten tweede zijn er ook wel wat gemeenrechtelijke misdrijven die zwaarder kunnen worden bestraft dan met een maximum gevangenisstraf van 3 jaar.
Het wordt zelfs aberrant wanneer
men zich voor de geest haalt dat een persoon die een welbepaald
gemeenrechtelijk vermogensdelict pleegt dat enkel private belangen schaadt,
zwaarder bestraft kan worden dan een sociaalrechtelijk vermogensdelict ten
aanzien van het algemeen belang en/of de Belgische staat.
U wenst een sprekend voorbeeld?
De werkgever die een jaar lang
een kuisvrouw in het zwart tewerkstelt zonder dimona-aangifte en zonder enige
betaling van sociale bijdragen, riskeert op basis van artikel 181 het Sociaal
Strafwetboek 3 jaar cel. Diezelfde kuisvrouw die op een dag beslist de kassa
leeg te halen en (loon)diefstal pleegt, riskeert 5 jaar cel (art 461 Sw.; art.
464 Sw. inzake loondiefstal heeft enkel betrekking op de minimum
gevangenisstraf).
Toegegeven, het zal niet gauw
gebeuren dat een werknemer de maximumstraf van 5 jaar krijgt voor loondiefstal.
Toch wordt er soms wel eens stevig gesanctioneerd, met een effectieve
gevangenisstraf. In
2003 veroordeelt de correctionele rechtbank van Hasselt een werkneemster
bijvoorbeeld tot 1 jaar effectieve gevangenisstraf, weliswaar op verstek, omdat
ze 10.567,50 euro had gestolen van haar werkgever. Het gedurende verschillende
jaren op een frauduleuze wijze tewerkstellen van 20 Oost-Europese arbeiders in
het nepstatuut van schijnzelfstandige, met miskenning van de Belgische sociale
wetgeving werd door
de correctionele rechtbank van Gent enkel beteugeld met hoge geldboetes,
niettegenstaande het openbaar ministerie een gevangenisstraf van 3 jaar had gevorderd,
en het vermogensvoordeel duidelijk meer dan 10.567,50 euro bedroeg.
Nog een voorbeeld?
De persoon die met gebruikmaking
van een spinconstructie, dit is door het inzetten van vennootschappen die men
keer op keer bewust failliet laat gaan, een massale RSZ-schuld
opbouwt en achterlaat, tot zelfs in de miljoenen (!) euro’s, riskeert op basis
van het Sociaal Strafwetboek… 3 jaar gevangenisstraf wegens sociaalrechtelijke oplichting. Een ordinaire
straatoplichter riskeert daarentegen 5 jaar cel. Zo veroordeelde de
correctionele rechtbank van Mechelen in 2013 een man onder andere op basis van
het gemeenrechtelijk misdrijf van oplichting tot deze maximumstraf. Hij had
concerttickets verkocht, maar deze nooit geleverd na betaling door
verschillende particulieren. Het vermogensvoordeel: €27.000. Een aardige som,
maar in het licht van het nadeel veroorzaakt door één van de zovele gevallen
van sociale fraude, toch ook: amper €27.000?
Pleidooi voor een
sanctieniveau 5 ter beteugeling van ernstige en sociale fraude
Het Sociaal Strafwetboek kent
vandaag 4 sanctieniveaus, maar zou volgens mij gebaat zijn bij een vijfde
sanctieniveau, met als hoofdstraf een gevangenisstraf van 1 jaar tot 5 jaar.
Ernstige en georganiseerde vormen van sociale fraude, zoals sociaalrechtelijke
oplichting en valsheid, zouden met dit sanctieniveau beteugeld kunnen worden.
Verder kan er ook aan gedacht
worden inbreuken van niveau 4 die wetens en willens of worden gepleegd, te
beteugelen met een sanctie van dit hoger niveau. Is het immers – los van de
mogelijkheid voor de rechter om de straf te moduleren – dat een werkgever die
uit onachtzaamheid een inbreuk pleegt op de dimona-aangifteverplichting even
zwaar wordt, of kan worden bestraft als een werkgever die moedwillig personeel
in het zwart tewerkstelt?
Het invoeren van een
sanctieniveau 5 laat volgens mij toe om ernstige en georganiseerde sociale
fraude gepaster te sanctioneren en meer te onderscheiden van de sancties voor
minder ernstige inbreuken, zeker wanneer zij uit onachtzaamheid werden
gepleegd. De bestraffing van ‘miljoenenfraudes’ komt zo meer in verhouding tot
de straffen die men in het gemeen strafrecht voor een vermogensdelict kan
oplopen. Daarenboven wordt het opleggen van effectieve gevangenisstraffen een
reële optie in het sociaal strafrecht en maakt men zodoende komaf met de hoge
graad van symboliek die is verbonden aan de huidige maximale gevangenisstraf
van 3 jaar.
De introductie van een
sanctieniveau 5 kan gepaard gaan met een verdere depenalisering
Het voorstel om een extra
sanctieniveau in te voeren, lijkt op het eerste gezicht onverzoenbaar met de
algemene tendens om net voor een depenalisering van het sociaal strafrecht te
pleiten, of zelfs een decriminalisering van de sociale wetgeving.
Zo vermeldt het justitieplan van
minister Koen Geens met verwijzing naar
het ultimum remedium-karakter van de
gevangenisstraf - het volgende:
“Het aantal strafbepalingen wordt verminderd en vereenvoudigd. Alleen de
inbreuken die écht strafwaardig worden beschouwd omdat de door het misdrijf
geschonden belangen dermate fundamenteel zijn voor het algemeen maatschappelijk
belang en omdat voor de slachtoffers herstel niet mogelijk is via andere wegen,
komen nog voor de strafrechter. Zo wordt het strafrecht tot haar kerntaak
teruggebracht, namelijk de bestraffing van de ernstige inbreuken. Andere
onwenselijke gedragingen worden administratief of waar mogelijk zelfs zuiver
burgerrechtelijk afgehandeld.” (p. 41, nr. 94)
Wat betreft sociale fraude wordt
nog concreter gezegd: “Waar de
administratieve sanctionering al is ingevoerd (dit is bijvoorbeeld het geval in
het sociaal, fiscaal en financieel strafrecht) wordt overwogen om de penale
sanctionering af te schaffen. De strafrechtelijke weg wordt immers nog te vaak
als de spreekwoordelijke stok achter de deur gebruikt, waardoor het hele
bestraffingsmodel aan transparantie inboet en het non bis in idem- beginsel in
het gedrang komt.” (p. 42, nr. 98).
Na kritiek vanuit de oppositie,
die gewaagden van straffeloosheid voor fiscale en sociale fraude, verduidelijkte
de minister echter dat hij de vervolging van zwaarwichtige
sociaalrechtelijke inbreuken wel degelijk een kerntaak vindt voor justitie.
Het invoeren van een
sanctieniveau 5 is volgens mij dan ook niet onverenigbaar met het justitieplan
Geens, te meer het gepaard kan gaan met een evaluatie van de strafwaardigheid
(in de enge zin, dus via het strafrecht) van de inbreuken van niveau 2 en 3. Immers,
de meeste inbreuken van niveau 2 en 3 worden niet strafrechtelijk vervolgd en
dit hoeft allicht ook niet, maar sommige van deze inbreuken komen volgens mij
onder omstandigheden zeker in aanmerking voor een verhoging van sanctieniveau.
Typerend aan het huidige sociaal
strafrecht is immers dat aangiftefraude systematisch zwaarder wordt bestraft
dan betaalfraude. Zo wordt het niet aangeven van een werknemer via dimona
bestraft met een sanctie van niveau 4 (art. 181 SSw.), terwijl het niet betalen
van sociale bijdragen wordt bestraft met een sanctie van niveau 2 (art. 218
SSw). De buitenlandse werkgever die een gedetacheerde werknemer niet aanmeldt
via limosa, riskeert een sanctie van niveau 4, terwijl hij voor het niet-betalen van het Belgische
minimumloon slechts een sanctie van niveau 2 kan oplopen. De geldboete kan
sedert de wet van 25 april 2014 wel
worden verhoogd tot niveau 4 indien er bij samenloop ook inbreuken op de
arbeidsreglementering werden gepleegd (art. 162 SSw.).
De introductie van een
sanctieniveau 5 is géén pleidooi voor algemeen hardere bestraffing, maar voor meer maatwerk, zowel intern als extern
Mijn pleidooi voor een sanctie
van niveau 5 is géén repressief pleidooi om op lichtzinnige wijze de straf voor
sociale fraude te verhogen. Het is daarentegen een pleidooi om de systematiek
en de coherentie van de verschillende strafmaten te herbekijken, zowel intern
als extern.
Intern, omdat er volgens mij nood is aan meer reliëf of nivellering. Ernstige en georganiseerde fraude moet ook ernstig worden beteugeld via het strafrecht. Moedwillige inbreuken (die wetens en willens gepleegd) moeten evenzeer gesanctioneerd worden. Inbreuken gepleegd uit onachtzaamheid vragen dan weer een grotere mildheid.
Intern, omdat er volgens mij nood is aan meer reliëf of nivellering. Ernstige en georganiseerde fraude moet ook ernstig worden beteugeld via het strafrecht. Moedwillige inbreuken (die wetens en willens gepleegd) moeten evenzeer gesanctioneerd worden. Inbreuken gepleegd uit onachtzaamheid vragen dan weer een grotere mildheid.
Niettegenstaande het sociaal strafwetboek vandaag reeds hier en daar een zwaardere straf oplegt voor bedrieglijke handelingen, is dit geen veralgemeende praktijk. Het geldt bijvoorbeeld wel voor het niet aangeven van prestaties aan de RSZ (van niveau 2 naar niveau 3 indien wetens en willens (art.218 SSw.)) maar niet voor het niet aangeven van een werknemer via dimona (niveau 4 ongeacht de intentie). Daarenboven botst de bestraffing van fraude sowieso op de sanctiegrens van 3 jaar gevangenisstraf.
Het gebrekkige onderscheid tussen
inbreuken die wetens en willens worden gepleegd en deze die uit onachtzaamheid
worden gepleegd, heeft conceptueel een kwalijk gevolg. Het brengt sommigen
zoals Pacolet en Marchal ertoe te stellen dat elke inbreuk op de sociale
wetgeving sociale fraude is (J. Pacolet en A. Marchal, “Sociale fraude en
zwartwerk in België: zoektocht naar het ondefinieerbare?”, BTSZ 2003, afl. 3, 703. Dit komt ook tot uiting in artikel
1, §1 SSw., die een definitie van sociale fraude en illegale arbeid overnam uit
een wet van 3 mei 2003. Wijst ook op de verruiming van sociale fraude tot elke
inbreuk op de sociale wetgeving: J.-C. Heirman, “La fraude sociale: affaire de
tous”, in C. Nagels en S. Smeets (eds.), La
fraude sociale. Une priorité de politique criminelle?, Brussel, Bruylant,
2009, 139.).
Fraude moet volgens mij echter beperkt worden tot gedragingen die bedrieglijk worden gesteld (De vereiste van opzet bij het begrip fraude wordt onder andere in de verf gezet door A. Mikkers en E. van Schoten, Fraude: preventie en controle, Deventer, Kluwer, 2007, 5 en G. Schoorens, Naar een nationale strategische aanpak van de strijd tegen fraude, 2010, 11). Wie vergeet die lijn te trekken verliest uit het oog wat echt fraude is en bijgevolg ook wat penaal strafwaardig is, en wat niet.
Fraude moet volgens mij echter beperkt worden tot gedragingen die bedrieglijk worden gesteld (De vereiste van opzet bij het begrip fraude wordt onder andere in de verf gezet door A. Mikkers en E. van Schoten, Fraude: preventie en controle, Deventer, Kluwer, 2007, 5 en G. Schoorens, Naar een nationale strategische aanpak van de strijd tegen fraude, 2010, 11). Wie vergeet die lijn te trekken verliest uit het oog wat echt fraude is en bijgevolg ook wat penaal strafwaardig is, en wat niet.
Extern, omdat er volgens mij nood is om de strafmaten uit het sociaal strafwetboek toch nog eens in perspectief te plaatsen en vooral om deze te confronteren met deze uit het gemeen strafrecht.
Het is wetenschappelijk reeds meermaals aangetoond dat white collar crime minder zwaar wordt bestraft dan blue collar crime: de gevangenisstraf wordt minder vaak uitgesproken en wanneer ze wordt aangewend, is de opgelegde duur ervan doorgaans minder (zie hierover o.a. G. Smith, e.a., Studying fraud as white collar crime, New York, Palgrave McMillan, 2011, 91. Zie ook K. Beyens, Straffen als sociale praktijk, Brussel, VUBPress, 2000, 398-401). Aantijgingen van klassejustitie zijn dan nooit veraf.
De rechter kan echter niet voorbij aan de wettelijke grenzen die hem worden opgelegd, en spreekt vooral ook recht rekening houdende met het denkkader dat hem wordt aangereikt. Dit denkkader dicteert vandaag in vrij absolute termen dat de gevangenisstraf geen aangepaste straf is voor inbreuken op de sociale wetgeving. Enige relativering dringt zich nochtans op. In sommige gevallen moet ook het sociaal strafrecht zich effectief kunnen bedienen van het strafrechtelijke ultimum remedium, met name de effectieve gevangenisstraf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten