Vreemdelingen die in Duitsland aankomen om aldaar bijstand te verkrijgen of die slechts een verblijfsrecht hebben om werk te kunnen zoeken, zijn uitgesloten van de uitkeringen van de Duitse basisvoorziening („Grundsicherung”) vastgesteld dat een dergelijke uitsluiting rechtmatig is ten aanzien van de onderdanen van een lidstaat die het grondgebied van een andere lidstaat zijn binnengekomen zonder wil om daar werk te vinden (zie HvJ, 11 november 2014, Dano (C-333/13))
In de onderhavige zaak wenst het Bundessozialgericht (Duitsland) te vernemen of een dergelijke uitsluiting ook rechtmatig is ten aanzien van burgers van de Unie die zich naar het grondgebied van een gastlidstaat hebben begeven om daar werk te zoeken en daar reeds gedurende bepaalde tijd hebben gewerkt, terwijl die uitkeringen wel zijn gewaarborgd voor de zich in dezelfde situatie bevindende eigen onderdanen van de gastlidstaat.
Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen Jobcenter Berlin Neukölln en vier Zweedse staatsburgers: mevrouw N. Alimanovic, geboren in Bosnië, en haar drie kinderen Sonita, Valentina en Valentino, geboren in Duitsland in respectievelijk 1994, 1998 en 1999. De familie Alimanovic heeft Duitsland in de loop van 1999 verlaten om naar Zweden te gaan en is in juni 2010 naar Duitsland teruggekeerd. Vanaf hun terugkeer waren Nazifa Alimanovic en haar oudste dochter Sonita tot en met mei 2011 werkzaam in verschillende kortlopende banen of werkten zij enkel in het kader van werkgelegenheidsprojecten van minder dan een jaar. Sindsdien hebben zij geen beroepsactiviteiten meer verricht. Aan de familie Alimanovic zijn vervolgens uitkeringen van de basisvoorziening toegekend in het tijdvak van 1 december 2011 tot en met 31 mei 2012, te weten, enerzijds, voor Nazifa Alimanovic en haar dochter Sonita, uitkeringen voor levensonderhoud voor langdurigwerklozen („Arbeitslosengeld II”) en anderzijds, voor de kinderen Valentina en Valentino, sociale uitkeringen voor niet-arbeidsgeschikte uitkeringsgerechtigden. In 2012 heeft de bevoegde autoriteit (Jobcenter Berlin Neukölln) de betaling van deze uitkeringen uiteindelijk stopgezet op grond dat N. Alimanovic en haar oudste dochter, als buitenlandsewerkzoekenden die slechts een verblijfsrecht hebben om werk te kunnen zoeken, waren uitgesloten van de betrokken uitkeringen. Bijgevolg heeft deze autoriteit ook de andere kinderen uitgesloten van de respectieve uitkeringen.
In antwoord op de vragen van de Duitse rechter oordeelt het Hof dat de weigering om aan burgers van de Unie die op het grondgebied van een gastlidstaat alleen een verblijfsrecht hebben om werk te kunnen zoeken, bepaalde „niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties” kennen, niet in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling.
Het Hof stelt vast dat de betrokken prestaties ertoe strekken om aan personen die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, de eerste levensbehoeften te verzekeren en dat zij niet op premie of bijdrage berusten en worden gefinancierd uit de belastingen, ook al maken zij deel uit van een stelsel dat daarnaast ook voorziet in uitkeringen om het zoeken naar werk te vergemakkelijken. Het Hof beklemtoont dat deze prestaties, net als in de zaak Dano, moeten worden aangemerkt als „sociale bijstand”.
In dit verband brengt het Hof in herinnering dat een burger van de Unie, voor toegang tot sociale bijstand zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, alleen kan eisen gelijk te worden behandeld als een onderdaan van de gastlidstaat, indien zijn verblijf op het grondgebied van de gastlidstaat voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn „Unieburger"
Met betrekking tot werkzoekenden, zoals in casu aan de orde, constateert het Hof dat er twee mogelijkheden zijn om een verblijfsrecht te verkrijgen:
Indien een burger van de Unie met een verblijfsrecht als werknemer zich, na minder dan een jaar te hebben gewerkt, bevindt in een toestand van onvrijwillige werkloosheid en zich bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening als werkzoekende heeft ingeschreven, behoudt hij de status van werknemer en het verblijfsrecht gedurende ten minste zes maanden. Gedurende deze periode kan hij zich beroepen op het beginsel van gelijke behandeling en heeft hij recht op sociale bijstand.
Wanneer een burger van de Unie nog niet heeft gewerkt in de gastlidstaat of wanneer de periode van zes maanden is verstreken, kan een werkzoekende niet worden verwijderd uit die lidstaat zolang hij kan bewijzen dat hij nog immer werk zoekt en een reële kans maakt te worden aangesteld. In dat geval kan de gastlidstaat echter elke sociale bijstand weigeren.
Ten slotte brengt het Hof in herinnering dat wanneer een lidstaat op het punt staat een verwijderingsmaatregel te nemen of vast te stellen dat een persoon in het kader van diens verblijf een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel teweegbrengt, rekening moet worden gehouden met de individuele situatie van een betrokkene beklemtoont evenwel dat in een geval als het onderhavige een dergelijk individueel onderzoek niet geboden is, want het graduele stelsel van behoud van de status van werknemer in de richtlijn „Unieburger” (stelsel dat ertoe strekt het verblijfsrecht en de toegang tot sociale prestaties veilig te stellen) houdt immers zelf rekening met verschillende factoren die de individuele situatie van de aanvrager van sociale bijstand kenmerken. Voorts preciseert het Hof dat de vraag of de toekenning van sociale bijstand een „onredelijke last” vormt voor een lidstaat, wordt beoordeeld na de optelling van alle ingediende individuele aanvragen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten