door Liesbet Hofman
Vanaf 28 augustus 2015 geldt een soepelere procedure voor het
huisbezoek bij werklozen. Controleurs kunnen zich voortaan zonder verwittiging
naar de woonplaats van de sociaal verzekerde begeven om de juistheid van diens
gegevens in het werkloosheidsdossier na te gaan, met name inzake de
gezinssituatie en verblijfplaats.
Tot voor 28 augustus moesten controleurs krachtens artikel 23 van de wet van 14 februari 1961 een strengere procedure volgen en de werkloze eerst schriftelijk uitnodigen voor een hoorzitting. Pas als zij na die hoorzitting aan de verklaringen twijfelden en een huisbezoek noodzakelijk achtten, konden zij de werkloze hiervoor om toestemming vragen. Dit artikel werd in 2000 onder meer ingevoerd omwille van bezorgdheden over het recht op privacy. Het gaf de uitkeringsgerechtigde echter de tijd om sporen van domiciliefraude weg te werken, wat het nut van de maatregel aanzienlijk beperkte. De procedure van het huisbezoek was mede hierdoor buiten gebruik geraakt.
Artikel 23 van de wet van 14 februari 1961 werd door de programmawet van 10 augustus 2015 opgeheven, waardoor controleurs sinds 28 augustus 2015 voor het controleren van de gezinssituatie van de werkloze terugvallen op de bevoegdheden vermeld in het sociaal strafwetboek. Krachtens artikel 24 hebben zij onder meer toegang tot bewoonde ruimten "op verzoek of met toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de bewoonde ruimte; het verzoek of de toestemming moet schriftelijk en voorafgaand aan de visitatie worden gegeven."
De controleur kan zich nu dus zonder verwittiging naar de woonplaats van de sociaal verzekerde begeven, maar zal nog steeds expliciet, ondubbelzinnig en met opgave van de reden de schriftelijke toestemming moeten bekomen van de bewoner(s). Deze toestemming geldt als een afstand van het recht op privacy, maar geeft de controleurs geen vrijgeleide, aangezien het recht op privacy niet mag worden uitgehold. De mogelijkheden van de controleurs tijdens het huisbezoek zijn dan ook beperkt: zij mogen geen onderzoeksdaden verrichten of voorwerpen verplaatsen.
Doordat de algemene regels van het sociaal strafwetboek gelden, wint de procedure aan duidelijkheid en sluit ze beter aan bij de mogelijkheden die controleurs in andere situaties hebben, zoals bv. het onderzoeken van zwartwerk in een bewoonde ruimte. Bovendien is er meer overeenstemming met de mogelijkheden van andere diensten die de gezinssituatie van uitkeringsgerechtigden controleren, zoals bv. maatschappelijk assistenten van het OCMW, die zich eveneens ter controle van de gezinsituatie bij de woning kunnen aanbieden met het verzoek een huisbezoek af te leggen.
Rond deze nieuwe procedure is ook een onderrichting uitgevaardigd.[1] Deze benadrukt dat de selectie van de dossiers die zullen worden onderzocht op domiciliefraude, en waar een huisbezoek tot de mogelijkheden behoort, op dezelfde wijze zal blijven gebeuren. Ook wordt beklemtoond dat de deontologische regels van de bescherming van de privacy en het principe van evenredigheid moeten eerbiedigd worden.
De wetswijziging toont het spanningsveld dat bestaat tussen het recht op privacy enerzijds en de strijd tegen sociale fraude anderzijds. Waar in 2000 de strengere procedure werd ingevoerd om het recht op privacy te vrijwaren, werd de versoepeling ingegeven door het belang van de strijd tegen fraude.
Het zoeken naar dit evenwicht is een delicate oefening. Essentieel is dat een degelijk onderzoek naar misbruiken mogelijk is, zonder dat onnodig inbreuk wordt gepleegd op beschermde waarden, zoals het recht op privacy, en zonder dat het recht wordt uitgehold. Deze wetswijziging vormt in dat kader een verbetering in het streven naar een evenwicht, in de veronderstelling dat de nieuwe onderrichting wordt nageleefd. Veel hangt dus af van de manier waarop in de praktijk met de bevoegdheden wordt omgesprongen.[2]
Tot voor 28 augustus moesten controleurs krachtens artikel 23 van de wet van 14 februari 1961 een strengere procedure volgen en de werkloze eerst schriftelijk uitnodigen voor een hoorzitting. Pas als zij na die hoorzitting aan de verklaringen twijfelden en een huisbezoek noodzakelijk achtten, konden zij de werkloze hiervoor om toestemming vragen. Dit artikel werd in 2000 onder meer ingevoerd omwille van bezorgdheden over het recht op privacy. Het gaf de uitkeringsgerechtigde echter de tijd om sporen van domiciliefraude weg te werken, wat het nut van de maatregel aanzienlijk beperkte. De procedure van het huisbezoek was mede hierdoor buiten gebruik geraakt.
Artikel 23 van de wet van 14 februari 1961 werd door de programmawet van 10 augustus 2015 opgeheven, waardoor controleurs sinds 28 augustus 2015 voor het controleren van de gezinssituatie van de werkloze terugvallen op de bevoegdheden vermeld in het sociaal strafwetboek. Krachtens artikel 24 hebben zij onder meer toegang tot bewoonde ruimten "op verzoek of met toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de bewoonde ruimte; het verzoek of de toestemming moet schriftelijk en voorafgaand aan de visitatie worden gegeven."
De controleur kan zich nu dus zonder verwittiging naar de woonplaats van de sociaal verzekerde begeven, maar zal nog steeds expliciet, ondubbelzinnig en met opgave van de reden de schriftelijke toestemming moeten bekomen van de bewoner(s). Deze toestemming geldt als een afstand van het recht op privacy, maar geeft de controleurs geen vrijgeleide, aangezien het recht op privacy niet mag worden uitgehold. De mogelijkheden van de controleurs tijdens het huisbezoek zijn dan ook beperkt: zij mogen geen onderzoeksdaden verrichten of voorwerpen verplaatsen.
Doordat de algemene regels van het sociaal strafwetboek gelden, wint de procedure aan duidelijkheid en sluit ze beter aan bij de mogelijkheden die controleurs in andere situaties hebben, zoals bv. het onderzoeken van zwartwerk in een bewoonde ruimte. Bovendien is er meer overeenstemming met de mogelijkheden van andere diensten die de gezinssituatie van uitkeringsgerechtigden controleren, zoals bv. maatschappelijk assistenten van het OCMW, die zich eveneens ter controle van de gezinsituatie bij de woning kunnen aanbieden met het verzoek een huisbezoek af te leggen.
Rond deze nieuwe procedure is ook een onderrichting uitgevaardigd.[1] Deze benadrukt dat de selectie van de dossiers die zullen worden onderzocht op domiciliefraude, en waar een huisbezoek tot de mogelijkheden behoort, op dezelfde wijze zal blijven gebeuren. Ook wordt beklemtoond dat de deontologische regels van de bescherming van de privacy en het principe van evenredigheid moeten eerbiedigd worden.
De wetswijziging toont het spanningsveld dat bestaat tussen het recht op privacy enerzijds en de strijd tegen sociale fraude anderzijds. Waar in 2000 de strengere procedure werd ingevoerd om het recht op privacy te vrijwaren, werd de versoepeling ingegeven door het belang van de strijd tegen fraude.
Het zoeken naar dit evenwicht is een delicate oefening. Essentieel is dat een degelijk onderzoek naar misbruiken mogelijk is, zonder dat onnodig inbreuk wordt gepleegd op beschermde waarden, zoals het recht op privacy, en zonder dat het recht wordt uitgehold. Deze wetswijziging vormt in dat kader een verbetering in het streven naar een evenwicht, in de veronderstelling dat de nieuwe onderrichting wordt nageleefd. Veel hangt dus af van de manier waarop in de praktijk met de bevoegdheden wordt omgesprongen.[2]
[1]
Controle van de gezinssituatie van de
werklozen – nieuwe procedure van kracht vanaf 28.08.2015, RioDoc 152937,
consulteerbaar op www.rvatech.be
[2]
Een uitgebreide bespreking van de waarborgen voor het recht op privacy in een
onderzoek naar domiciliefraude, alsook een vergelijking tussen het onderzoek in
het kader van de werkloosheidsuitkering en het leefloon, kan u terugvinden in
mijn thesis 'L. Hofman, Waarborgen
voor het recht op privacy bij het
opsporen van domiciliefraude', gepubliceerd in het najaar van 2015 in het
jaarboek Juridische Meesterwerken VUB 2015, Brussel, Larcier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten