19 september 2011

Hof van Justitie over berekening vakantiegeld van lijnpiloten

HvJ, C-155/10, 15 september 2011

Volgens de richtlijn arbeidstijd heeft elke werknemer recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon gedurende tenminste vier weken.

Meerdere lijnpiloten, waaronder mevrouw Williams, die bij British Airways werken, zijn opgekomen tegen de berekening van hun jaarlijkse vakantieloon. Het salaris van deze piloten omvat drie componenten: 1) – een vast jaarlijks bedrag; 2) – een premie van 10 Britse ponden per uur voor de tijd die zij op geplande vluchten doorbrengen; 3) – een premie van 2,73 Britse ponden per uur voor de tijd die zij buiten de standplaats doorbrengen. Alleen de eerste component (het basissalaris) wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantieloon. De piloten stellen dat de hoogte van dit loon moet zijn gebaseerd op de totale beloning die zij ontvangen, dus ook de beide premies.

De Supreme Court of the United Kingdom (Hooggerechtshof, Verenigd Koninkrijk), waarbij het geding aanhangig is, verzoekt het Hof om de aanwijzingen die in het recht van de Unie kunnen gevonden ten aanzien van de beloning waarop een lijnpiloot recht heeft tijdens zijn jaarlijkse vakantie.

In het gewezen arrest herinnert het Hof er eerst aan dat een werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie zijn gebruikelijke loon moet ontvangen. Het vereiste van betaling van vakantieloon heeft tot doel, de werknemer tijdens deze rustperiode in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes. Dit betekent dat het vakantieloon in beginsel zo moet worden berekend dat dit overeenstemt met het gebruikelijke loon dat de werknemer ontvangt.

Wanneer het loon, zoals in het geval van de piloten, uit meerdere componenten bestaat, moet bij de bepaling van wat het gebruikelijke loon is, en derhalve bij de bepaling van het bedrag waarop deze werknemer recht heeft tijdens zijn jaarlijkse vakantie, een specifieke analyse worden uitgevoerd.

Het Hof stelt vast dat elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt, wordt gerekend tot de globale beloning van de werknemer, zoals, in het geval van lijnpiloten, de tijd die zij vliegend doorbrengen, die noodzakelijkerwijs onderdeel moet uitmaken van het bedrag waarop de werknemer recht heeft tijdens zijn jaarlijkse vakantie.

Daarentegen dienen de componenten van het globale loon van de werknemer die alleen strekken tot vergoeding van occasionele of bijkomende kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst, zoals kosten verbonden met de tijd die piloten buiten de standplaats moeten doorbrengen, niet in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het te betalen bedrag aan vakantieloon.

Na deze precisering, wijst het Hof er ook op dat, naast genoemde componenten van de globale beloning, ook al die welke samenhangen met het personeels- en beroepsstatuut van de lijnpiloot tijdens de jaarlijkse vakantie met behoud van loon behouden moeten blijven.

De nationale rechter zal moeten beoordelen of de diverse componenten waaruit de beloning van de lijnpiloot bestaat, intrinsiek verbonden zijn met de uitvoering van de taken die hem zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst of samenhangen met zijn personeels- en beroepsstatuut.

Geen opmerkingen: