In De Tijd van 26 december en in De
Morgen van 27 december ll. doet Peter De Keyzer, hoofdeconoom bij BNP
Parisbas Fortis, een radicaal voorstel om ondernemerschap te stimuleren. Schaf
schijnzelfstandigheid af, zo orakelt hij, en we komen terecht in een wereld van
ondernemers, een wereld waar vrijheid en blijheid heerst.
Schijnzelfstandigheid afschaffen:
het zal menig jurist in het sociaal recht allicht alleen al uit praktische
overwegingen als muziek in de oren klinken. Schijnzelfstandigheid is immers een
“evergreen” in het sociaal recht. Al decennialang wordt er in de rechtspraak en
in de rechtsleer gebakkeleid over wat het onderscheid maakt tussen een
werknemer en een zelfstandige. Iedereen is het er over eens dat het te vinden
is in het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding, maar veel minder eensgezindheid
bestaat er over de concrete elementen die toelaten daartoe te besluiten. Sinds de
Arbeidsrelatiewet van 2006 is er wel enige klaarheid geschapen. Het is
sedertdien voor iedereen ook duidelijk dat de kwalificatie gekozen door de
contractspartijen geldt als uitgangspunt, echter op voorwaarde dat de
uitvoeringswijze van de overeenkomst niet onverenigbaar is met deze keuze.
Kortom, elke discussie omtrent de aard van een arbeidsrelatie betekent onvermijdelijk ook een discussie over wat de
partijen eigenlijk hebben gewild en vooral ook, hoe oprecht die keuze wel was.
Schijnzelfstandigheid kan
natuurlijk niet worden afgeschaft. Schijnzelfstandigheid bestaat immers omdat
er in het sociaal recht nu eenmaal een tweedeling bestaat tussen werknemers en
zelfstandigen. Dit leidt onder juristen onvermijdelijk tot discussies over de
afgrenzing van de ene categorie ten opzichte van de andere.
Schijnzelfstandigheid bestaat ook omdat sommige personen, in hun queeste naar
de minst belaste weg of om andere redenen, er niet voor terugdeinzen valselijk
het sociaal statuut van zelfstandige aan te nemen of op te dringen aan anderen.
Laten we op dit vlak dus ook duidelijk zijn: schijnzelfstandigheid is sociale
fraude. Het is iets voorhouden wat niet is, zoals het schijnhuwelijk.
Schijnzelfstandigheid kan dus niet worden afgeschaft, maar slechts worden
bestreden of gedoogd.
Met zijn voorstel tot de
afschaffing van schijnzelfstandigheid, pleit Peter De Keyzer eigenlijk voor de
afschaffing van het werknemersstatuut, of in economische termen, voor de
afschaffing van de arbeidsmarkt. In een wereld van alleen maar zelfstandigen
bestaat er immers alleen maar een dienstenmarkt. Zijn voorstel is dus het
equivalent van de afschaffing van het huwelijk, dat op zich ook een einde zou
maken aan het fenomeen van schijnhuwelijken.
Van iedere werkende persoon een
zelfstandige dienstverrichter maken, verandert de economische en
maatschappelijke realiteit natuurlijk niet. Was het immers niet
nobelprijswinnaar economie Ronald Coase die in zijn ‘theory of the firm’ stelde dat in ondernemingen het
prijsmechanisme eigen aan de markt wordt vervangen door hiërarchische
structuren, omdat dit voordelen met zich meebrengt en in het bijzonder toelaat
transactiekosten te verminderen of uit te schakelen? Met andere woorden, geconfronteerd
met imperfecte markten creëren sommige economische actoren voor hun profijt
gezagsstructuren.
Toegegeven, in de geglobaliseerde
netwerkeconomie van de 21ste eeuw lijken dergelijke gezagsstructuren
meer en meer te verdampen. Dit proces wordt al langer beschreven in de
sociaal-wetenschappelijke literatuur: arbeidspatronen evolueren, van werknemers
wordt steeds meer verwacht dat ze autonoom handelen en ze willen dat eigenlijk zelf
ook, en ondernemingen doen met het oog op het verhogen van flexibiliteit en het
drukken van kosten steeds vaker beroep op externe medewerkers. En in die
context worden werknemers steeds meer ‘werkondernemers’, zo stelden de Duitse
sociologen Pongratz en Voss al in 2003.
De retoriek van werknemer naar
ondernemer mag echter niet doen vergeten dat ook in de 21ste eeuwse
dienstgerichte kenniseconomie heel wat afhankelijkheidsrelaties bestaan en uit
economische overwegingen ook in stand zullen worden gehouden. Sterkere
economische actoren blijven immers zoeken naar economische organisatie en
integratie. Heel wat zelfstandige vrachtwagen- en taxichauffeurs, heel wat
onderaannemers in de bouw-, schoonmaak- en in de bewakingssector, heel wat
zelfstandige koeriers en krantenbedelers en heel wat ‘freelance’ IT’ers en
journalisten, om maar enkele groepen te noemen, kunnen er ongetwijfeld over
meespreken.
Het daadwerkelijke ondernemerschap van deze
economisch afhankelijke zelfstandigen kan in vraag worden gesteld, niet omdat
deze mensen niet oprecht ernaar streven hun eigen professioneel leven naar
eigen inzicht vorm te geven, maar omdat ondernemerschap méér is dan zelfstandig
zijn in de organisatie van zijn arbeid en zijn arbeidstijd. Ondernemerschap vergt
volgens de Amerikaanse economist Frank Knight immers zeggenschap en controle
over de vele facetten van de eigen activiteit, en onder die voorwaarden is het
inderdaad logisch en aanvaardbaar dat iemand ook de risico’s van de activiteit
draagt en op zich neemt.
Peter De Keyzer spiegelt voor dat
elke zelfstandige zonder meer over die
vrijheid beschikt en dus controle heeft over de risico’s van zijn activiteit.
De realiteit is anders: vele zelfstandigen werken zij aan zij, aan een prijs of
tarief bepaald door hun opdrachtgever, in een uniform gekozen door hun
opdrachtgever, met het logo en de belettering van hun opdrachtgever, met de
bedrijfsmiddelen gefinancierd of
verschaft door hun opdrachtgever, exclusief voor die opdrachtgever. In het
economisch spinnenweb van de opdrachtgever is er niet veel zeggenschap of controle
over het eigen economisch beleid, laat staan van enige ruimte voor innovatie
voor eigen profijt. En innoveren, daar draait ondernemerschap uiteindelijk toch
om?
Van iedereen een zelfstandige
maken, zal dus niet leiden tot meer ondernemerschap, net zomin als het weggeven
van rijbewijzen de autorijvaardigheid van mensen verhoogt. Ongelukken, die
kunnen dan wel worden verwacht.
Van iedereen een zelfstandige
maken, staat daarenboven gelijk met een doodsvonnis voor het arbeidsrecht. Dit is
zeer zeker een radicaal pleidooi, maar een toekomstvoorspelling lijkt het me
niet. Een groenboek over de modernisering (niet de afschaffing) van het
arbeidsrecht van de Europese Commissie uit 2003 wijst immers in een andere
richting. De Commissie stelde in het licht van de hierboven geschetste
ontwikkelingen aan de Europese lidstaten immers openlijk de vraag: “Is er nood
aan een geheel van basisrechten inzake arbeidsvoorwaarden voor alle werkende
personen ongeacht de aard van hun arbeidsrelatie?” Het is een debat dat ondertussen
reeds in verschillende landen, niet alleen in academische kringen maar ook op
beleidsniveau, volgens mij terecht wordt gevoerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten