30 december 2014

Een modern arbeidsrecht is er ook voor zelfstandigen - reactie op het radicaal voorstel van Peter De Keyzer tot afschaffing van schijnzelfstandigheid (lees: het arbeidsrecht)

door K. Nevens

In De Tijd van 26 december en in De Morgen van 27 december ll. doet Peter De Keyzer, hoofdeconoom bij BNP Parisbas Fortis, een radicaal voorstel om ondernemerschap te stimuleren. Schaf schijnzelfstandigheid af, zo orakelt hij, en we komen terecht in een wereld van ondernemers, een wereld waar vrijheid en blijheid heerst. 

Schijnzelfstandigheid afschaffen: het zal menig jurist in het sociaal recht allicht alleen al uit praktische overwegingen als muziek in de oren klinken. Schijnzelfstandigheid is immers een “evergreen” in het sociaal recht. Al decennialang wordt er in de rechtspraak en in de rechtsleer gebakkeleid over wat het onderscheid maakt tussen een werknemer en een zelfstandige. Iedereen is het er over eens dat het te vinden is in het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding, maar veel minder eensgezindheid bestaat er over de concrete elementen die toelaten daartoe te besluiten. Sinds de Arbeidsrelatiewet van 2006 is er wel enige klaarheid geschapen. Het is sedertdien voor iedereen ook duidelijk dat de kwalificatie gekozen door de contractspartijen geldt als uitgangspunt, echter op voorwaarde dat de uitvoeringswijze van de overeenkomst niet onverenigbaar is met deze keuze. Kortom, elke discussie omtrent de aard van een arbeidsrelatie betekent  onvermijdelijk ook een discussie over wat de partijen eigenlijk hebben gewild en vooral ook, hoe oprecht die keuze wel was.

Schijnzelfstandigheid kan natuurlijk niet worden afgeschaft. Schijnzelfstandigheid bestaat immers omdat er in het sociaal recht nu eenmaal een tweedeling bestaat tussen werknemers en zelfstandigen. Dit leidt onder juristen onvermijdelijk tot discussies over de afgrenzing van de ene categorie ten opzichte van de andere. Schijnzelfstandigheid bestaat ook omdat sommige personen, in hun queeste naar de minst belaste weg of om andere redenen, er niet voor terugdeinzen valselijk het sociaal statuut van zelfstandige aan te nemen of op te dringen aan anderen. Laten we op dit vlak dus ook duidelijk zijn: schijnzelfstandigheid is sociale fraude. Het is iets voorhouden wat niet is, zoals het schijnhuwelijk. Schijnzelfstandigheid kan dus niet worden afgeschaft, maar slechts worden bestreden of gedoogd.

Met zijn voorstel tot de afschaffing van schijnzelfstandigheid, pleit Peter De Keyzer eigenlijk voor de afschaffing van het werknemersstatuut, of in economische termen, voor de afschaffing van de arbeidsmarkt. In een wereld van alleen maar zelfstandigen bestaat er immers alleen maar een dienstenmarkt. Zijn voorstel is dus het equivalent van de afschaffing van het huwelijk, dat op zich ook een einde zou maken aan het fenomeen van schijnhuwelijken.

Van iedere werkende persoon een zelfstandige dienstverrichter maken, verandert de economische en maatschappelijke realiteit natuurlijk niet. Was het immers niet nobelprijswinnaar economie Ronald Coase die in zijn ‘theory of the firm’  stelde dat in ondernemingen het prijsmechanisme eigen aan de markt wordt vervangen door hiërarchische structuren, omdat dit voordelen met zich meebrengt en in het bijzonder toelaat transactiekosten te verminderen of uit te schakelen? Met andere woorden, geconfronteerd met imperfecte markten creëren sommige economische actoren voor hun profijt gezagsstructuren.

Toegegeven, in de geglobaliseerde netwerkeconomie van de 21ste eeuw lijken dergelijke gezagsstructuren meer en meer te verdampen. Dit proces wordt al langer beschreven in de sociaal-wetenschappelijke literatuur: arbeidspatronen evolueren, van werknemers wordt steeds meer verwacht dat ze autonoom handelen en ze willen dat eigenlijk zelf ook, en ondernemingen doen met het oog op het verhogen van flexibiliteit en het drukken van kosten steeds vaker beroep op externe medewerkers. En in die context worden werknemers steeds meer ‘werkondernemers’, zo stelden de Duitse sociologen Pongratz en Voss al in 2003. 

De retoriek van werknemer naar ondernemer mag echter niet doen vergeten dat ook in de 21ste eeuwse dienstgerichte kenniseconomie heel wat afhankelijkheidsrelaties bestaan en uit economische overwegingen ook in stand zullen worden gehouden. Sterkere economische actoren blijven immers zoeken naar economische organisatie en integratie. Heel wat zelfstandige vrachtwagen- en taxichauffeurs, heel wat onderaannemers in de bouw-, schoonmaak- en in de bewakingssector, heel wat zelfstandige koeriers en krantenbedelers en heel wat ‘freelance’ IT’ers en journalisten, om maar enkele groepen te noemen, kunnen er ongetwijfeld over meespreken.

Het  daadwerkelijke ondernemerschap van deze economisch afhankelijke zelfstandigen kan in vraag worden gesteld, niet omdat deze mensen niet oprecht ernaar streven hun eigen professioneel leven naar eigen inzicht vorm te geven, maar omdat ondernemerschap méér is dan zelfstandig zijn in de organisatie van zijn arbeid en zijn arbeidstijd. Ondernemerschap vergt volgens de Amerikaanse economist Frank Knight immers zeggenschap en controle over de vele facetten van de eigen activiteit, en onder die voorwaarden is het inderdaad logisch en aanvaardbaar dat iemand ook de risico’s van de activiteit draagt en op zich neemt.

Peter De Keyzer spiegelt voor dat elke zelfstandige zonder meer  over die vrijheid beschikt en dus controle heeft over de risico’s van zijn activiteit. De realiteit is anders: vele zelfstandigen werken zij aan zij, aan een prijs of tarief bepaald door hun opdrachtgever, in een uniform gekozen door hun opdrachtgever, met het logo en de belettering van hun opdrachtgever, met de bedrijfsmiddelen gefinancierd  of verschaft door hun opdrachtgever, exclusief voor die opdrachtgever. In het economisch spinnenweb van de opdrachtgever is er niet veel zeggenschap of controle over het eigen economisch beleid, laat staan van enige ruimte voor innovatie voor eigen profijt. En innoveren, daar draait ondernemerschap uiteindelijk toch om?

Van iedereen een zelfstandige maken, zal dus niet leiden tot meer ondernemerschap, net zomin als het weggeven van rijbewijzen de autorijvaardigheid van mensen verhoogt. Ongelukken, die kunnen dan wel worden verwacht.

Van iedereen een zelfstandige maken, staat daarenboven gelijk met een doodsvonnis voor het arbeidsrecht. Dit is zeer zeker een radicaal pleidooi, maar een toekomstvoorspelling lijkt het me niet. Een groenboek over de modernisering (niet de afschaffing) van het arbeidsrecht van de Europese Commissie uit 2003 wijst immers in een andere richting. De Commissie stelde in het licht van de hierboven geschetste ontwikkelingen aan de Europese lidstaten immers openlijk de vraag: “Is er nood aan een geheel van basisrechten inzake arbeidsvoorwaarden voor alle werkende personen ongeacht de aard van hun arbeidsrelatie?” Het is een debat dat ondertussen reeds in verschillende landen, niet alleen in academische kringen maar ook op beleidsniveau, volgens mij terecht wordt gevoerd.

Geen opmerkingen: