22 september 2011

Grondwettelijk Hof vindt arbeidsrechtbanken de natuurlijke rechter inzake arbeidsongevallenverzekeringen, ook deze van gemeenrechtelijke aard

GwH, nr. 144/2011, 22 september 2011

Prejudiciële vraag

Schendt artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, in die interpretatie dat de arbeidsgerechten geen kennis kunnen nemen van geschillen met betrekking tot de toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving (in het kader waarvan moet worden begrepen alle wettelijke reglementeringen krachtens welke vergoedingen voor arbeidsongevallen moeten worden toegekend) en geen kennis kunnen nemen van geschillen met betrekking tot de toepassing van een gemeenrechtelijke verzekeringsovereenkomst die, op grond van artikel 55 van bijlage 3 van het koninklijk besluit van 6 mei 1971, moet worden gesloten door de gemeentelijke overheid die vrijwillige brandweerlieden in haar dienst tewerkstelt en dezelfde waarborgen moet bieden als die waarin de wet van 3 juli 1967 voor de beroepsbrandweerlieden voorziet, de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, met dien verstande dat beide groepen van brandweerlieden (de vrijwilligers en het beroepspersoneel) zich onbetwistbaar bevinden in een vergelijkbare situatie, aangezien zij zijn blootgesteld aan dezelfde risico's op ongevallen, zelfs indien een belangrijk verschil bestaat tussen beide groepen in zoverre de vrijwillige brandweerlieden zijn onttrokken aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wanneer hun trimestriële bezoldiging niet meer bedraagt dan 785,95 euro (geïndexeerd bedrag) (situatie waarin de heer Dupont zich bevindt), terwijl de beroepsbrandweerlieden van hun kant zonder enige uitzondering zijn onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel dat op de werknemers van de overheidssector van toepassing is ?

Het antwoord van het Hof

In zijn arrest nr. 94/2009 van 4 juni 2009 heeft het Hof geoordeeld : "In de interpretatie dat de arbeidsrechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit ongevallen die worden gedekt door een gemeenrechtelijke ongevallenverzekering voor cursisten in beroepsopleiding, schendt artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet".

Te dezen gaat het echter niet meer erom de situatie van de werknemers en leerjongens van een onderneming, enerzijds, en die van cursisten in beroepsopleiding, anderzijds, met elkaar te vergelijken wat betreft de rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tot vergoeding van schade wegens een arbeidsongeval, maar wel vast te stellen of hetzelfde verschil in behandeling dat bestaat tussen de beroepsbrandweerlieden, enerzijds, en de vrijwillige brandweerlieden die niet aan de sociale zekerheid zijn onderworpen, anderzijds, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de wijze waarop de schade wordt verzekerd, op basis respectievelijk van een gemeenrechtelijke ongevallenverzekering of van de voormelde wet van 3 juli 1967.

De aard van de ongevallen die aanleiding geven tot de vorderingen tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade en de omvang van de waarborgen die door de verzekeraars moeten worden verstrekt, zijn identiek of soortgelijk. De loutere omstandigheid dat die waarborgen onderscheidenlijk door de overheid overeenkomstig artikel 16 van de voormelde wet van 3 juli 1967 dan wel in een gemeenrechtelijke verzekering zijn verstrekt, kan niet verantwoorden dat verschillende rechtbanken bevoegd zouden zijn om uitspraak te doen over die vorderingen.

De vertrouwdheid van de arbeidsrechtbanken met de geschillen inzake arbeidsongevallen, de specifieke samenstelling van die rechtscolleges en de procedurele bijzonderheden, waaronder de wijze waarop de zaak bij de rechtbank wordt ingeleid (artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek), de bijstand van en de vertegenwoordiging door een afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie (artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek) en de mogelijkheid van advies van het arbeidsauditoraat (artikel 766 van het Gerechtelijk Wetboek), bieden bijkomende waarborgen, die niet mogen worden onthouden aan personen die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.

Bovendien zou de onderscheiden bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg en van de arbeidsrechtbank ertoe kunnen leiden dat eenzelfde arbeidsongeval waarbij zowel een vrijwillige brandweerman als een beroepsbrandweerman zijn betrokken, door onderscheiden rechtbanken zou moeten worden beoordeeld. Daaruit volgt dat de onderscheiden bevoegdheid van de arbeidsrechtbank en de rechtbank van eerste aanleg ter zake niet redelijk is verantwoord.

De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Geen opmerkingen: